25
tend met den persoon van den gestrafte, als zijn natuurlijke
strafoplegger moet worden beschouwd. Ongetwijfeld zal reeds
meermalen op dit aanbeeld gehamerd zijn, doch dit geschiedde
in een tijd, als ik mij niet vergis, dat strenge controle op de
minste handeling der ondergeschikten hoogtij vierde. Nu die geest
echter ten goede gewijzigd is, kan misschien het terugkomen
op deze aangelegenheid tot het gewenschte gevolg leiden. Men
late derhalve ook op het gebied van het disciplinaire strafrecht
den compagniescommandant op eigen verantwoordelijkheid han
delen en stelle hem aansprakelijk voor de richtige uitoefening
van het hem toegekende recht tot straffen.
Misschien zal het Legerbestuur niet- tot intrekking van de
door mij bedoelde bepalingen willen overgaan met het oog op
artikel 50 der nieuwe wet op de krijgstucht voor Nederland,
waarin de bevoegdheid tot wijziging van straf of strafreden,
zoomede van schorsing der straf toegekend wordt aan den straf
oplegger en aan ieder boven dezen gestelden meerdere. Doch
daartegen zij opgemerkt, dat invoering van deze bepaling voor
Indië niet wel mogelijk is, met het oog op het late tijdstip waar
op dikwijls de straffen eerst onder de oogen komen van de hier-
bedoelde meerderen, terwijl door dezen soms zelfs in 't geheel niet
daarvan kennis wordt genomen. Het artikel zal dus, als regel, weer
alleen van toepassing zijn op den compagniescommandant. Doch,
wat hiervan zij, wil men het voorschrift vervat in art. 11 hand
haven, welnu men bepale dan, overeenkomstig genoemd art. 50,
dat de korpscommandant niet van het hem toegekende recht
zal gebruik maken, dan na strafoplegger en gestrafte te hebben
gehoord, 'en doe tevens daarbij uitkomen overeenkomstig de
memorie van toelichting van art. 50 dat hij zich als regel
zal dienen neer te leggen bij de beslissing door den eersten
strafoplegger genomen, te meer daar ingrijpen van zijne zijde
immer eenigermate afbreuk zal doen aan het prestige van dien
strafoplegger.
Gaarne geef ik toe, dat er gevallen denkbaar zijn, waarin het
aanbeveling kan verdienen, dat de korpscommandant de hier
bedoelde bevoegdheid bezit. Tot staving hiervan zegt de memo
rie van toelichting betreffende art. 50 o.a.: „Immers het kon
„voorkomen, dat ter zake van een zwaar vergrijp eene belache-