441
mer bestaan heeft dan de landbouwer. Men vischt met prauwen
en netten, voornamelijk echter door middel van sero's, die bijna
langs de geheele oostkust worden aangetroffen, en voor welke
wijze van visscherij het strand, dat voor het grootste gedeelte
vlak, zand- en modderachtig is, zeer gunstig is.
Ook worden op verscheidene plaatsen vischvijvers aangetrof
fen, die goed onderhouden worden. Deze behooren echter voor
het meerendeel aan den vorst, de leden van de Hadat of andere
prinsen.
Er wordt gejaagd op wilde zwijnen en herten. Voor de zwij
nenjacht wordt gebruik gemaakt van eene bepaalde ruwe lans
soort. De hertenjacht, het geliefde volksvermaak, wordt voor
namelijk uitgeoefend in den drogen tijd. Ruiters vangen de her
ten met behulp van de lans, waaraan een lus van touw op de
manier van een lasso. In den regentijd worden de herten ook
wel gestrikt of met honden gevangen.
7. Huizen en kampongs.
Alle huizen zijn op palen gebouwd. Op 2 M. boven den
grond zijn vloerbalken aangebracht, waarop een vloer van bam
boe-vlechtwerk rust. De wanden zijn vervaardigd van peloepoeh
of kadjangmatten; het dak, waaronder zich een zolder bevindt
waar de huwbare dochters logeeren, is van atap.
Elk huis is verdeeld in een voorvertrek, waarin ontvangen
wordt of waar de gasten logeeren, eenige slaapvertrekken en
een achtervertrek, waar gekookt wordt. Bij aanzienlijken wordt
gekookt in eveneens op palen staande bijgebouwen, waar tevens
de slaven en pandelingen verblijf houden. Tot de huizen verkrijgt
men toegang door middel van een ladder of van een uitgekapten
boomstam. Slechts aanzienlijken mogen een houten trap aan
brengen, die dan veelal door een uitgebouwd gedeelte (samping)
gedekt wordt.
Eene Boegineesche kampong maakt geene aangenamen indruk.
De huizen zien er meestal smerig en verwaarloosd uit, terwijl
■de ruimte onder de huizen deels dient voor bergplaats en paar
denstal, gedeeltelijk ook als mesthoop, zoodat het verblijf bin
nen de daarboven gelegen vertrekken niet zeer aangenaam is. Hier
en daar vindt men tusschen de woningen de karbouwenkralen,