445 -
trekken door het land te verlaten en zich te vestigen in de
onder ons direct bestuur staande landschappen, doch men kan
er van overtuigd zijn, dat vorsten en hoofden den godsdienst en
den invloed der priesters zullen aanwenden, om den kaflrhaat
in de bevolking wakker te schudden. Wel kan de afkeerigheid
der bevolking van het bestuur harer hoofden een spoedig einde
van den oorlog doen verwachten, doch bij het uitbreken van den
strijd zal de bevolking ons niet met gejuich als hare redders be
groeten, integendeel in ons de gehate kafirs zien, tegen wie het voe
ren van den heiligen oorlog de plicht is van ieder Mohammedaan.
Men schat het aantal weerbare mannen dat aan den strijd
zou kunnen deelnemen op 10.000. Voegt men hieraan toe
een 2000 tal strijders uit de omliggende staatjes (Wadjo, Sop-
peng, enz.), dan zou Boni's krijgsmacht op ongeveer 12.000 weer
bare mannen zijn te stellen. Deze strijders staan onder hunne
eigene hoofden. Zij zijn hartstochtelijke schuivers en dobbe
laars, vadsig en zorgeloos in hunne bivaks, zoodat overvallingen
veel kans op succès zullen hebben. Overigens zijn zij bestand
tegen vermoeienis en ontbering.
Een gedeelte der krijgsmacht kan als ruiterij worden aange
merkt. Hoe talrijk deze ruiterij thans is, valt moeilijk te zeggen,
doch zeker is het, dat het aantal paarden niet meer zoo groot
is als vroeger, zoodat ruiterbenden van 2000 paarden, zooals
den 28en Februari 1859 o. a. bij Malowe optraden, in de toe
komst wel niet meer zullen voorkomen.
Hoewel volgens sommige schrijvers de rijkunst der Boeginee-
zen zeer hoog staat, heeft zij in werkelijkheid slechts weinig te
beteekenen. Wel zijn zij onbevreesd te paard en durven zij de
snelste gangen aan te nemen, doch daarmede is ook alles gezegd.
Zij zitten op hunne paarden, doch van rijden, zooals men dat
in cavaleristischen zin verstaat, is bij hen geen sprake. Zij
zoeken bij het besturen van hunne paarden alleen hulp in den
teugel en trachten de dieren door trekken en rukken te brengen
waar zij ze hebben willen. De Boegineezen gebruiken geen
stijgbeugels en zitten te paard met het eene been afhangend
en met het andere opgetrokken, waarbij de zool van den voet
tegen de schoft gedrukt wordt. Zij buigen het bovenlijf sterk
voorover om den korten rotanteugel te kunnen vatten. Door