475 Het doen van verkenningen behoort tot de moeilijkste op drachten van den troep. Het vereischt eene afzonderlijke op leiding (zie 20 A, laatste zin, Y.Y.), die zich ten doel stelt, niet alleen manschappen te vormen, die zich snel weten te ver plaatsen, vlug kunnen waarnemen, geleerd hebben hunne opmer kingsgave te verscherpen, maar ook kader, dat zich bovendien ■spoedig in het terrein, met behulp van een kaart, weet te oriën- teeren, korte en zakelijke rapporten weet op te stellen en eenige -elementaire kennis van 't gebruik van springmiddelen bezit. In de keuze der middelen tot bereiking van dit doel behoort aan de korpscommandanten de volle vrijheid te worden gela ten. Het legerbestuur kan daaraan hare medewerking verlee- nen, door elk veldbataljon gedeeltelijk van marechaussee-bewa pening te voorzien. Wanneer om de gedachten te bepalen van elke compagnie ■eene sectie in dezen geest wordt opgeleid, beschikt elk bataljon bij mobilisatie of bij expeditie over eene compagnie, die bij gemis aan cavalerie de verkenningsdienst kan uitoefenen. Wanneer cavalerie aanwezig is, behoeft deze voor de onmiddel lijke beveiliging van het marcheerende bataljon geen afdee- ling af te zonderen, doch kan in haar geheel worden vooruit geschoven, wat voor dit wapen, dat toch al zulk een geringe sterkte heeft, een groot voordeel zal zijn. Vergelijk het optre den der marechaussée bij de verschillende excursiën met eenigs- zins groote troepenafdeelingen in Atjeh. Wat het onderricht in het schatten van afstanden betreft, vrees ik, dat daaraan bij de veldbataljons eene veel te groote uitbreiding wordt gegeven. Voortdurend ziet men klassen van •ongegradueerden oefenen in 't schatten van middelbare en groote afstanden. De resultaten zijn bedroevend en niet in overeen stemming met den kostbaren tijd die daaraan besteed wordt. Het komt me voor, dat dit niet noodzakelijk is en het onder richt zich bepalen kan tot het leeren schatten van kleine af standen tot 600 M. uiterlijk, nl. de grens waarop de man indi vidueel zijn schot mag afgeven. Men mag, geloof ik, meer dan tevreden zijn, wanneer hij dit goed kan en zijn schietregels •dienovereenkomstig weet toe te passen. Meer mag niet van hem worden geëischt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1905 | | pagina 491