546 den winter sterke rooverbenden uit Mongolië en Mandsjoerije in het bezette gebied vielendeze telden tot 1000 man en meer, beschikten dikwijls over artillerie en waren meestal bereden. Deze laatste omstandigheid vooral bracht het korpscommando er toe, enkele compagnieën bereden infanterie in het leven te roepen, om daarmede de roovers krachtdadig te lijf te kunnen gaan. Bij de le en 2e Brigade werd één, bij de 3e werden twee dergelijke compagnieën opgericht, in totaal dus 4. Elke compagnie bestond uit: een commandant met 3 paarden, 4 officieren elk met 2 paarden en 150 minderen met 150 paar den. Te Tientsin werd bovendien nog een pioniersectie bereden gemaakt en door de Munitions-Kolonnen-Abteilung uit veroverd Chineesch geschut een rijdende batterij gevormd. De ponies der bereden infanterie werden deels opgekocht deels gerequireerd. De regimenten die geen bereden compagnie hadden beschikten over bereden manschappen voor den ordonnansendienst. Boven dien waren alle officieren bereden gemaakt, een maatregel die ook door de marinetroepen overgenomen werd. De bereden infanteristen bleven bewapend met het geweer, dat en bandoulière werd gedragen; de koppel met zijdgeweer en patroontasschen bleef evenzeer behouden. Het rij-onderricht had bij de compagnieën plaats, en daarbij ging men van het zeer juiste beginsel uit, dat de paarden enkel en alleen als vervoermiddel dienden en dat het geweer het wapen bleef. Er werden alzoo geen evoluties te paard beoefend, doch alleen de overgang van de compagnies- in de marschcolonne met. tweeën en omgekeerd, verder het koppelen der paarden na het afzitten voor het gevecht en het op- en afstijgen in het terrein. Deze opleiding geschiedde geheel en al door infanterie- officieren. Reeds 8 dagen na hare oprichting werd een detachement bereden infanterie der 3e Brigade ingedeeld bij een colonne onder den majoor von Falkenhayn; legde daarbij in 10 dagen 400 a 500 K.M. af. Hierbij, evenals bij latere ondernemingen, bleek het paardenmateriaal voor het doel uitmuntend geschikt, terwijl de geheele organisatie beantwoordde aan hetgeen men er van verwacht had. Het bovenstaande doet zien, dat hier eveneens het gebrek aan

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1905 | | pagina 564