564
andere buiten den kijker; 3° beide beelden buiten den kijker.
ad 1°. Zij P het springpunt, Mi Ni de ballon. De grootte van
de zijdelingsche afwijking P Q en de springhoogte R G t.o.v. den
ballon worden in verdeelingen van de glasplaat (in de figuur
slechts gedeeltelijk aangegeven) uitgedrukt als m en nde eerste
gemeten, de tweede geschat. "Wordt de grootte van de zijde
lingsche afwijking in meters met a, die der springhoogte met h,
de afstand met x aangeduid, dan heeft men:
m x n x
a 1000 TÖÖÖ
ad 2°. Is het beeld van den ballon in het gezichtsveld, het
springpunt niet, dan kan de springhoogte niet gemeten worden.
Ligt het springpunt echter boven den kijker, dan is de spring
hoogte grooter dan BR.; ligt het springpunt onder den kijker,
dan is de springhoogte negatief. De zijdelingsche afwijking wordt
gemeten door snel den kijker zooveel om zijne horizontale as te
draaien, dat rookwolk en ballon in den kijker zichtbaar zijn; dan
verder als onder ad 1°.
Yalt het springpunt in het gezichtsveld en de ballon niet,
dan wordt als onder ad lo de springhoogte gemeten en daarna,
door draaiing van den kijker, de zijdelingsche afwijking.
ad 3°. De springhoogte wordt als negatief aangeteekend, als
het springpunt onder, als grooter dan B R, wanneer het spring
punt boven den kijker ligt. De zijdelingsche afwijking wordt be
paald als onder ad 2°.
Het lijkt op het eerste gezicht zeer moeilijk voor den waar
nemer tegelijkertijd twee waarnemingen te doen. Het meten der
springhoogte is echter alleen noodig gedurende het inschieten,
en zelfs hierbij zal geen hooge graad van nauwkeurigheid worden
geëischt, daar de hoogtespreiding der springpunten op de groote
afstanden aanzienlijk is. Bovendien is het meten van de spring
hoogte gemakkelijk, daar de rookwolk, zelfs bij matigen wind, zich
in verticale richting weinig verplaatst. Men meet daarom zoo mo
gelijk eerst de zijdelingsche afwijking en daarna de spring-hoogte.
Bij storm zal natuurlijk het bovenstaande niet meer kunnen
gelden, doch bij storm wordt een ballon niet opgelaten.
Na regeling der springhoogte behoeft men nog slechts de zij
delingsche afwijkingen der springpunten -waar te nemen.