566
van de nauwe grens van 400 M. begint het voortgezet vuur,
waarbij éen sectie contröleschoten afgeeft: één vuurmond voort
durend met de gegevens van het nauwe grensschot, de andere
met de gegevens van 400 M. dracht meer. Zoolang nu bij den
eersten vuurmond geene bij den anderen geene(schoten
worden waargenomen, is men zeker, dat de ballon zich nog tusschen
■de nauwe grenzen bevindt. Met de overige vuurmonden wordt de
geheele strook tusschen de nauwe grensschoten onveilig gemaakt.
Welke wijze van vuren de meeste aanbeveling verdient, moet
door proeven worden uitgemaakt. Een nadeel van de laatst
genoemde methode is zeer zeker, dat het vuur van een sectie
weinig of geen kwaad aan den ballon zal doen, terwijl bij onze
methode men op een gegeven oogenblik niet meer weet of de
ballon zich aan het vuur heeft onttrokken, daar met salvo's
gevuurd wordt en het waarnemen van het of zooals
boven is aangetoond, ondoenlijk is. Men zal daarom na eenige
salvo's weer, voor de controle, de schoten met kleine tusschen-
poozen moeten afgeven.
Als gedurende het voortgezet vuur eene horizontale plaats
verandering van den ballon wordt waargenomen, dan is het vol
doende de O.H. of C.D. (al naar de bewegingsrichting) van het
vuur met 100 M. te wijzigen, daar de snelheid der beweging
■een maximum van 1.7 M. per seconde niet overschrijdt.
Wat dient er nog gedaan te worden, als de ballon zich in
verticale richting beweegt?
Deze beweging kan het gevolg zijn van:
lo. het oplaten of inhalen van den ballon.
In het eerste geval bedraagt de snelheid hoogstens 1.7 M.in
het tweede geval 0.85 M. per seconde. Om nu eene goede spring-
hoogte te behouden, wordt de O.H. veranderd voor den weg
dien de ballon gedurende den vluchttijd van het projectiel aflegt.
Is t de vluchttijd van het projectiel en geeft de kolom „1 °/00
O.H. wijzigt springhoogte" hiervoor n M. aan, dan moet bij het
1 7 X t
•opstijgen de O.H. vermeerderd worden met °/00; bij het
j j 0.85 Xt
dalen verminderd met °/00.
2o. het getroffen worden' van den ballon.