569
dan kunnen salvo's met grootere lengteafwijking dan 100 M.
of nog naar de ligging der schoten worden beoordeeld.
Uit de formule voor b volgt ook: Hoe grooter frontbreedte
van de vurende batterij, hoe nauwkeuriger waarneming. Bij eene
frontbreedte van 100 M. zijn salvo's, op 100 M. afstand van het
doel springende, nog even duidelijk waar te nemen als salvo's
op 200 M. van het doel, afkomstig van eene batterij met 50
M. frontbreedte.
Bovendien wordt vereischt, dat alle stukken nauwkeurig op
hetzelfde punt van het doel gericht zijn. Worden bij het inschie
ten salvo's met dezelfde O.H. afgegeven, dan kan een richtfout
bij een der stukken worden uitgeschakeld. Is nl. de opzet ver
keerd gesteld, dan zal het springpunt van het projectiel zich dui
delijk van de andere afzonderen en dan laat de B. C. zijne con
clusie berusten op de waarneming van drie schoten. Bij goed uit
gevoerde richtingen zijn reeds twee schoten voldoende liefst die
der beide vleugelstukken om de ligging van het salvo te bepalen.
De waarneming wordt bemoeilijkt door de spreidingen der
springpunten, vooral door de breedtespreiding. Deze invloed is
natuurlijk grooter, naarmate de stukken dichter bij elkaar staan,
dus de hoek, besloten tusschen de schootsrichtingen, scherper is;
en bovendien, naarmate het salvo dichter bij het doel ligt, dus
de breedteafstand der springpunten onderling kleiner wordt.
Voorts kan wind door de baan het waarnemen bemoeilijken,
omdat de rookwolk dan snel zijwaarts drijft en het daardoor
moeilijk is de volgorde der schoten vast te stellen, vooral, wan
neer de tijdruimte tusschen twee opeenvolgende schoten wat
groot wordt genomen.
Voor dit geval en bij geringe frontbreedte der batterij kan de
normale automatische wijze van inschieten als volgt worden
gewijzigd
De schoten worden wel met dezelfde opzethoogte, doch met
verschillende tempeering afgegeven.
De afstand tot het doel bedraagt weer 2500 M. (fig. 7).
Tempeering linker stuk 2450
derde 2-500
tweede 2550
rechter 2600
Dl. I, 1905. 40