579 den ouden sleurgang. Het irnmoreele dat er in gelegen is, iemand' eene beëedigde getuigenis te laten afleggen in eene zaak, waar in hij persoonlijk betrokken is, en waar wel en wee voor hem van afhangt, schijnt tot dusverre ook aan de aandacht van het Hoog Militair Gerechtshof te zijn ontgaan. Ik wees U er reeds op, dat volgens de opvatting van het Hof het liegen onder eede in eene reclame-zaak niet strafbaar is. Die opvatting is een gevolg van eene andere spits-(stomp ?)- vondigheid, namelijk, dat eene krijgstuchtelijke overtreding geene overtreding in den zin der wet zou zijn, weshalve de strafbe palingen die voor meineed daarvoor gelden niet bij het recla me-proces van toepassing worden geacht. Men doet evenwel verstandig er niet te veel op te rekenendie „leer" zou wel eens voor eene tegengestelde kunnen plaats maken. Bovendien, al valt het schenden van een eed niet onder de strafbepalingen der wet, dan is het toch te hopen, dat men er nog wat meer waarde aan hecht dan Barré. Is de schending van den eed niet strafbaar gesteld, dan noemt die schrijver hem een „illusoire formaliteit", die hij „volstrekt niet noodig" acht. 't Is wel! De beëediging van Hare Majesteit de Koningin is bv. een „illusoire formaliteit" en „volstrekt niet noodig" geweest, omdat de grondwet tegen eene eventueele schending van den eed geen straf bedreigt. Ik zal op de consequentiën dezer „leer" maar niet verder ingaan. Er is in de behandeling van reclame-zaken nog eene wetsbe paling, die gewoonlijk geschonden wordt, zonder dat het Hoog Militair Gerechtshof er eenig bezwaar tegen schijnt te hebben. Gelijk U weet schrijft de wet bij de behandeling van derge lijke zaken voor, steeds den strafoplegger te hooren. Nu heeft genoemd college beslist, dat wanneer een reclamant voor den krijgsraad reclameert, na door den chef van den strafoplegger wegens oneerbiedige reclame te zijn gestraft, hij geacht moet worden beide straffen tegelijk aan het oordeel van den krijgs raad te willen onderwerpen. Die tweede straf is volgens het Hof geene op zich zelf staande straf, waartegen eene afzonderlijke reclame kan worden ingebracht. Ik zal voorloopig maar aan nemen, dat dit juist is, hoewel er veel tegen in te brengen valt. Declameert nu iemand in een soortgelijk geval voor den krijgs-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1905 | | pagina 597