581 De wet schenkt aan ieder militair het recht van reclame in twee instantiën, en het gaat niet aan daarvan één, geheel wille keurig, weg te nemen, zonder dat er ook maar één artikel een schijn van recht toe geeft. Het moet echter erkend worden, dat de bedoelde wetsverandering eene zeer practische is, en, enkele zeldzame gevallen uitgezonderd, de rechten van den reclamant zoogoed als niet verkort. De ondervinding heeft trouwens vol doende geleerd, dat de eerste instantie der reclame al bitter weinig waarde heeft, zoodat ze dan ook meestal niet anders beschouwd wordt dan als een brug om tot de tweede te komen. Zoo weinig men hecht aan de eerste, des te meer vertrouwen stelt men in de laatste, en de wijze, waarop zoowel door het Hof als door de krijgsraden aan gegronde en billijke reclames recht wordt gedaan, laat al zeer weinig te wenschen over. Het onderwerp is nog bij verre na niet uitgeput, maar ik vind nu mijn brief al weer lang genoeg voor dezen keer. Ontvang bij, voorbaat veel dank voor de plaatsing en geloof mij t.t. U... NASCHRIFT, van den Heer J. H. C. Muntek. Gaarne maak ik gebruik van de mij door de redactie wel willend aangeboden gelegenheid, om in een naschrift kortelijk mijne zienswijze toe te lichten omtrent een tweetal punten, waarin schrijver met mij van meening verschilt. Wat het eerste punt betreft, schreef ik: „Komt het derhalve „der beslissende autoriteit voor, dat van een meer of minder „ernstig vergrijp in de omschrijvende reden geen melding is ge- „maakt, of het gepleegde feit te licht is omschreven, dan heeft zij „zich eenvoudig daarbij neer te leggen, behoudens de bevoegdheid „van den chef om den strafoplegger op dit verzuim opmerkzaam „te maken, of (en dit kan ook de krijgsraad doen) den klager t&

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1905 | | pagina 599