590 - dat de man, na zijn schot te hebben afgegeven, zijn grendel niet dan met groote moeite kon achteruitbrengen; dat hij het snel vuren niet kon volhouden, doordat hij zijne handen bijna stuk sloeg om zijn geweer vlug te openen. Schoot gij dan zelf met een dergelijk geweer, dan moest ge het na 4 a 5 schoten afzet ten, omdat de handpalm U pijn deed, als gevolg van het om- en achteruitslaan van den grenaelknop. Yelen zullen dit geweten hebben aan de munitie en de oor zaak der klemming aan een slechte afwerking der huls hebben toe geschreven. Toch is de patroon niet de schuldige. Bekijkt men de huls na een dergelijke klemming, dan ziet men duidelijk dat zij bij den overgang van het nauwe in het meer wijde gedeelte hier en daar is afgesleten, ja soms kleine schilfertjes heeft afgege ven. De oorzaak dezer hulsklemmingen ligt eenvoudig hierinr dat de loop ter plaatse van den overgang der velden en trekken in de kamer zoodanig is uitgesleten, dat de ligplaats voor de patroon aldaar te ruim is. Bij het afgaan van het schot wordt door de spanning der buskruitgassen de grens van veerkracht op dit gedeelte der huls overschreden, waardoor zij volkomen vast blijft zitten, terwijl daar waar plaatselijk diepe roestputjes zijn het messing een weinig indringt. Bij het rechtstandig en achteruitbrengen van den grendel moet de huls nu met kracht worden losgeslagen. Wil men vervol gens een dergelijke huls plaatsen in een geweer waarbij geen huls klemmingen voorkomen, dan gaat zulks nietde huls is te veel uitgezet, wel een bewijs, dat geweren waarbij zich veelvuldig hulsklemmingen voordoen een groote slijtage aan de kamer heb ben. Het invoeren van den mondingbeschermer is dan ook maar een halve maatregel geweest. Ook zult ge bij het opnemen der treffers, verkregen bij het ge- vechtsschieten of toen ge in den waarnemingspost gezeten waart bij het prijsschieten, bevonden hebben dat enkele kogels ovaal vormige of langwerpige gaten sloegen en gij zult de oorzaak gezocht hebben in de zg. „aanslagen". Hu wil ik niet ontkennen, dat deze er niet onder zijn geweest, maar voor een groot gedeelte, zoo niet alle, waren die „aanslagen" echter zuivere dwarstref- fers en zg. „duikers". („Duikers" geven kogelgaten, welke niet bepaald rond zijn; aan de eene zijde zijn zij zwart van wege

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1905 | | pagina 608