SCHIETOPLEIDIXG. Uit het aan alle Afdeelings- en Gewestelijk Militaire Com mandanten gericht schrijven van den chef van het Wapen der Infanterie, dd. 18 November 1901 No. 4724, blijkt dat men aan het Hoofdbureau der Infanterie de beschikking wenscht te hebben over statistische gegevens betreffende uitkomsten der bestaande schietopleiding. Als men aan de hand van die gegevens tot de slotsom komt, dat ook in het afgeloopen schietseizoen de schietvaardigheid der infanterie niet of niet noemenswaard veibeteide, zal men wel licht iets gaan voelen voor een proef met een meer eenvoudige en meer rationeele opleiding, gebaseerd op het beginsel: „de compagniescommandant verantwoordelijk voor heel de opleiding van zijn compagnie." In verband hiermede beveel ik het volgende ter overweging aan» le. De verdeeling in middelmatige, goede en zeer goede schut ters, kortheidshalve te noemen A, B en C. schutters, blijft ge handhaafd. 2e. Er wordt een oefening (desnoods eene serie van oefeningen) vastgesteld, waaraan op een aangegeven wijze moet worden vol daan om B of C schutter te worden ofte blijven (bv. 11 schoten in één minuut op den afstand van 250 M; doel 2 kopschijven en 1 borstschijf met een onderlingen afstand van minstens 0.50 M; houding liggende vrije hand; eisch voor B schutters 1 treffei in elke kopschijf, en 2 treffersin de borstschijfvoor C schutters 8 treffers verdeeld over beide kopschijven en 3 treffers in de "borstschijf). 3e. Bepaald wordt dat bij den aanvang van het schietseizoen alle geweerschutters vorenbedoelde oefening (serie van oefenin gen) schieten en naar gelang van de uitkomsten worden ge classificeerd.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1905 | | pagina 98