«w 725 daarom moet de sectiecommandant zoo eenigszins mogelijk het conigeeien voor de breedte leiden (No. 287), waartoe hij in ge maskeerde stellingen op den caisson-achterwagen klimt (No. 249 noot I), waardoor zijn oog op 2.85 tot 3.20 M. boven den grond komt (No. 235 noot I). Kan hij ook dan niet waarnemen, dan moet het van op zijde geschieden door den vuurleider die voor het naastbijzijnde stuk direct waarneemt en de zijdelingsche richting van de andere stukken beoordeelt naar de ligging van het spiingpunt ten opzichte van dat van het naastbijzijnde stuk. Hiertoe is het dus noodig, dat de vuurleider zijdeling sche afwijkingen in °/000 kan meten, maar ook, dat alle stuk ken op denzelfden afstand een schot doen, dus dat, althans tot het inschieten voor de breed te is afgeloopen, met salvo's wordt ingeschoten. Ligt het doel op 2000 M. en wordt het eerste salvo op 2200 M. gedaan, dan liggen de 4 schoten ongeveer in de lijn 2200 en meet de in B geplaatste vuurleider den aBb als zijdelingsch verschil tusschen de springpunten a en b; wordt daarentegen met het eer ste stuk op 2200 M. en met het vierde op 1800 M. geschoten, dan wordt aBc gemeten. Het is duidelijk, dat de vuurleider in het tweede geval tot onjuiste ge volgtrekkingen zou komen. Als dus alleen de vuurleider het doel kan zien, is inschieten met salvo's noodig. Dit is echter ook gewenscht met het oog op het inschieten voor de breedte indien de S.Cn. kunnen waarnemen, omdat anders de juiste zijdelingsche correctie misschien nog niet gevonden is vóór het inschieten voor lengte en hoogte is afgeloopenik wees hieron reeds op blz. 710. Wordt met salvo's ingeschoten, dan moet als regel het vuur ZOO O

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1905 | | pagina 123