772 duif) en Lütticher, zg. kleine Belgische postduif. Beide soorten zijn het product van voortgezette paring van duiven, die de gewenschte eigenschappen, hetzij ééne of meerdere, in bijzondere mate bezitten. Het gaat in dit opzicht bij de duiven juist als bij de renpaar den. Waar een uitstekend renpaard en een goed springer een goed steeple-chaser geven, zal men ook bij de duiven de goede eigenschappen van de ouders in het jong vereenigd vinden. De Antwerper postduif is ontstaan uit de paring van een Dragon-duif en een Tuimelaar. De Dragon-duif uit de Carrier en de Tuimelaar. De Lütticher-duif is eene afstammelinge van het Meeuwtje en de Tuimelaar. Hadden geeft als goede postduif aan, een kruising van een Ant werper en een Carrier, hetgeen zich uit het bovenstaande wel - laat verklaren. De Antwerper onderscheidt zich door een groot uithoudingsvermogen en een snelle vlucht, de Lütticher door een groot oriënteeringsvermogen, welke laatste eigenschap van het Meeuwtje geërfd is. Men heeft wel eens beweerd, dat de duiven den weg instinct matig vinden, hetgeen echter niet het geval schijnt te zijn. Blinde duiven bv. beschrijven wanneer zij opgelaten worden niet eerst cirkels in de lucht, maar vliegen onmiddellijk weg, zonder evenwel op hun slag terug te keeren. Ook heeft men opgemerkt, dat wanneer het weder niet helder is de duiven eerst beter we der afwachten alvorens hunne vlucht te beginnen. Hoewel door de meeste deskundigen wordt aangenomen, dat er nog een ander vermogen in het spel is, zal toch wel de voor naamste eigenschap bij de postduiven het scherp gezichtsver mogen zijn. De teelt der postduiven onderscheidt zich alleen daarin van die der andere duiven, dat men ze met de grootste opmerkzaam heid moet behandelen. Zoo moet men zorgen steeds die duiven te laten paren, wier goede eigenschappen elkaar onderling aan vullen; verder heeft men voor bloedverversching met duiven van de eerste soort er voor te waken, dat het ras op den duur niet ontaardt. Het ligt voor de hand, dat men met de uiterste omzichtigheid te werk moet gaan met de teeltparen; dat deze voortdurend

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1905 | | pagina 168