814
De ervaringen van dien oorlog hebben ons officierskorps ge
leerd, dat er meer gestudeerd moet worden dan vroeger. Tegen
woordig kennen wij de wapenen van den tegenstander en zijn
reglementen, we kunnen dus niet meer zoo verrast worden als
in 1870 toen zelfs hooggeplaatste officieren geen begrip hadden
van de werking van het het Chassepotgeweer. De bestudeering
van dergelijke zaken werd toen onderdrukt om het vertrouwen
niet te schokken.
In den toekomstigen oorlog zal het in de eerste plaats op de
discipline, hoofdzakelijk vuurdiscipline, aankomen. Wie 's avonds
de meeste patronen heeft, heeft kans te overwinnen.
Voorts zegt de schrijver: slechts door zorgvuldige schietoplei-
ding wordt het mogelijk, dat de man in de hitte van het gevecht
mechanisch horizontaal het geweer in den aanslag brengt. Kunnen
wij het meerencleel onzer manschappen zoover brengendan zijn wij
onoverwinnelijk. Bij de vijf veldtochten die ik bijiooonde bracht het
meerendeel der tegenstanders de kolf niet tegen den schouder aan.
AVat betreft de cavalerie, het gevecht te voet wordt wel
eens beschouwd als bijzaak, doch ik durf beweren, vervolgt de
schrijver, dat de cavalerie die niet even goed te voet als te
paard strijden kan in den toekomstigen oorlog weinig waarde
zal hebben. Het medegeven van infanterie belet snel optreden
en heeft dus nadeeligen invloed. De cavalerie moet zich zelf
kunnen beschermen en zelf kunnen strijden, zooals in den Ameri-
kaanschen oorlog vertoond is.
Het M. W. Ho. 40 en 41 van 1902 bevat het eerste artikel
naar aanleiding van de voordracht van von Lindenau; „Regle-
mentsanderung?" van den generaal von Caemmerer, waarin
deze zegt, dat hij zich geheel kan vereenigen met von Lindenau's
denkbeelden, vervat in de hoofdstukken 16 en 18 (zie blz. 686
e.v. jaargang 1904) doch niet met die in hoofdstuk 17 (reglements
wijziging) omdat het reglement volle vrijheid laat datgene te
doen, wat onder bepaalde omstandigheden noodig kan zijn.
„Ik houd het voor een zeer groot voordeel onzer (Duitsche)
„reglementen", zegt de generaal, „dat zij ook de onderaanvoerders
„tot denkend medewerken opvoeden en ik geloof dat de beste
„eigenschappen van het officierskorps op die wijze tot hun recht
„komen."