825
Het best voldeed het inheemsche paard. Vermelding verdient
nog dat geen proef met Arabische paarden genomen werdde
berichten daarover zouden anders wel van belang geweest zijn.
De schrijver wijst er voorts nog op hoe een groot deel dei-
paarden ook onbruikbaar werd en verloren ging door gemis aan
de noodige verzorging. Vele ruiters hadden nooit met paarden om
gegaan, hadden zelfs nooit te paard gezeten en kregen eerst nadat
zij er ettelijke verknoeid hadden eenig begrip van de noodza
kelijkheid van paarden verpleging. Zelfs de cavaleristen waren
onvoldoende geoefend op dit gebied, omdat ze immer gewoon
waren geweest een officier achter zich te hebben, die nauwlet
tend op den staldienst toezag.
De Army and Navy Gazette No. 2202 1) bevat de door Lord
Roberts samengestelde „Grondbeginselen voor de opleiding."
De inhoud komt op het volgende neer: Het is onmogelijk
bij de vredesopleiding den troep te oefenen in alle op het ge-
vechtsveld voorkomende handelingen. Doch wel kunnen alge-
meene grondbeginselen vastgesteld worden, die, wanneer de troep
van het nut daarvan doordrongen is, de aanvoerders ook van de
kleinste afdeelingen, en zelfs den enkelen soldaat in staat stel
len in alle omstandigheden naar eisch te handelen. Daarvoor
is het van het grootste belang officieren en kader voortdurend
zoodanige opdrachten te geven, dat hun initiatief en vindingrijk
heid ontwikkeld worden en die hun leeren steeds bereid te zijn
verantwoordelijkheid op zich te nemen.
De troep moet zoodanig opgeleid worden, dat ieder de uit te
voeren bewegingen begrijpt; onderofficieren en zelfs soldaten
moeten weten op welke wijze de maatregelen van de tegenpartij
het best tegen te werken zijn. Wanneer zij dat echter niet in
vredestijd geleerd hebben, zijn zij in den strijd daartoe niet in staat.
"Wanneer de hoogere aanvoerders zich telkens mengen in de
handelingen der ondergeschikten en door bevelen ingrijpen, doo-
den zij alle individualiteit. Het schijnt beter misgrepen der
ondergeschikten toe te laten en daarna critisch te bespreken,
dan zulke uitvoerige aanwijzingen te geven, dat hun zucht tot
handelen en hun scherpzinnigheid niet tot hun recht komen.
1) M. W. No. 49 van 1902.