910
Sluittoestel. De heer Gooszen wenscht bij hefc door hem aan
bevolen kanon de schroefsluiting toe te passen, niet de excen
trische, doch die in de as van de ziel. Wij betreuren het, dat
de voorkeur, die de geachte schrijver aan dit stelsel boven Krupp's
Leitwellverschlusz geeft, niet even uitvoerig is toegelicht als
bv. zijne aanbeveling van de eenheidspatroon. Wij voor ons,
gevoelen weinig voor de schroefsluiting; wij wijzen er op, dat
vele ongelukken, ontstaan door het ontijdig afgaan van het schot,
aan deze sluitwijze worden toegeschreven.
Snelvuur of geen snelvuur. „Snelvuur (toch) zal alleen in ge
wichtige en beslissende oogenblikken worden toegepast" zegt de
Heer Gooszen 1). Wij kunnen ons met deze opvatting volstrekt
niet vereenigen 2); wil men alle voordeelen van het vuurmond-
terugloopstelsel hebben, dan behoort snelvuur regel te zijn. Ook
bij snelvuur zal juist schieten hoofdzaak blijven, want bij het vuur-
mondterugloopstelsel heeft de vuursnelheid geen invloed op de
trefkans. Is men goed ingeschoten, dan zal men met snelvuur de
verlangde uitwerking veel spoediger dan met langzaam vuur
verkrijgen, waartoe eerder minder dan meer projectielen noodig
zullen zijn, omdat de moreele indruk grooter wordt, naarmate
de verliezen in korter tijd worden toegebracht. Het zal den
Heer Gooszen niet onbekend zijn, dat de schietmethodes, zoowel
van de Nederlandsche als van de Fransche veldartillerie, van dit
beginsel uitgaan.
Munitievoorraacl. In Nederland rekent men op 248 schoten per
vuurmond de caissons der lichte munitiecolonne medegerekend
in Frankrijk heeft men zelfs 312 schoten per stuk, terwijl
in Nederlandsch-Indië, op voet van oorlog, eene batterij van 7
c.M. L. A. over 101 1j3 schoten en eene batterij van 7 c.M. K.A.
over 72 schoten per stuk beschikt, de kartetsen buiten beschou
wing gelaten. Een voorraad van 120 schoten per stuk, dien de
Heer Gooszen voldoende acht, zou ons niet veel vooruit bren
gen en ook in dit opzicht zou onze artillerie te velde het tegen
over eene eventueele tegenpartij moeten afleggen.
1) I M.T. 1905, I, blz. 7.
2) Trouwens, op eene andere plaats (I.M.T. 1904, II, blz. 1185) spreekt de Heer
Gooszen zelf van „rafales."