GROOT AT JEU VAN 21 APRIL TOT 28 JUNI 1896.
Vervolg van bis. 925 jaargang 1903.)
Na de opheffing der buitenposten werd, zooals van zelf spreekt,
meer aandacht aan de handelingen van Toekoe Oemar gewijd.
A^an verschillende zijden kreeg men berichten; vooral van een
Maleier Soetan Ali, gewezen krani van Oemar, werden zeer j uiste
inlichtingen ontvangen omtrent de aangelegde versterkingen, de
plaatsen waar geweren, kruit, kostbaarheden en geld werden
opbewaard, en ten slotte omtrent de getalsterkte der verschil
lende deelen waarin Oemar's strijdmacht gesplitst was, de be
wapening, de namen der panglima's, enz.
Later, wanneer we het oprukken van onze troepen tegen de
IY en VI Moekims behandelen, zal een en ander nader worden
aangegeven.
Om op alle eventualiteiten voorbereid te zijn, was reeds den
15en April telegrafisch aan de Regeering het verzoek gedaan
twee bataljons infanterie, een peloton Europeesche cavalerie, een
bergbatterij en een peloton genietroepen, met gevechtstrein, kook-
gereedschappen, een ration vivres bij den man, twee dagen vivres
verpakt in koelievrachten en de noodige dwangarbeiders voor de
gevechtstreinen en vivresopvoer gereed te houden om op eerste
oproeping naar Atjeh te kunnen worden gedirigeerd.
Ook werden de nog te Batavia aanwezige geweren van 6.5
m.M. opgevraagd, waarop vandaar de mededeeling kwam, dat
35 repeteergeweren en 37 idem-karabijnen per eerste gelegen
heid zouden worden toegezonden.
Reeds den 22en d.a.v. werd de last gegeven de bovengenoemde
troepen onafhankelijk van elkaar naar Oleh-leh te doen vertrekken.
Ten einde de door Oemar aangelegde versterkingen in den rug-
te komen, was eene landing in de Kroeng-Rababaai overwogen,
doch op het advies van den commandant der zeemacht daar
van weer afgezien.