944
in Holland te dier tijde vele voorhanden waren of spoedig kon
den worden verkregen.
Op het telegrafisch daartoe gedaan verzoek seinde de minister
terug, dat tegen medio Juli rechtstreeks een duizendtal kon wor
den toegezonden, dat echter voorzien was van het Nederland-
sche vizier.
Zijne Excellentie achtte het laatste een zoo groot bezwaar,
dat hij verzocht de zending achterwege te laten.
Dat de bestuursambtenaren nog maar zoo dadelijk niet van de
boven ontvouwde beginselen doordrongen waren, toont ons het
Atjeh-Verslag van 17—23 Mei, waarin o.m. werd medegedeeld,
dat aan Radja Pakeh van Pedir vergunning werd verleend zijn
ouden bondgenoot Toekoe Bentara Tjoemboeq met 150 man te
ondersteunen in zijn strijd tegen Toekoe di Rabo, zoon van wijlen
Toekoe Bido Kemangan, Toekoe Mantroi Garoet en Toekoe Lam-
poeöe, welke vergunning het bestuur meende te moeten verlee-
nen om de positie der federatie III niet al te overheerschend
te maken.
Of daarmede rust en veiligheid in die streken werd gebracht
is nog de vraag, de ambitie in aanmerking genomen die Atje-
hers nu eenmaal voor de „prang" hebben.
We zouden nu een sprong kunnen nemen tot 21 Mei, aange
zien er in dien tusschen gelegen tijd weinig belangrijks voorviel.
Yoor de volledigheid zij echter nog het volgende vermeld
De commandant der scheepsmacht werd uitgeuoodigd om op
door hem te bepalen tijdstippen van uit de Kroeng Raba-baai
nogmaals de kampongs Seboen, Lamlon, Lambaroe en Naga Oem-
bang, die buiten het bereik onzer kanonnen in de geconcentreer
de linie lagen, onder vuur te nemen.
Tot betere controle op den invoer van contrabande werden
militairen aangewezen om de goéderen, die ter reede van Oleh-
leh werden aangebracht, nauwkeurig te onderzoeken.
12 Mei te ÏO1/^ u. n.m. ging van Lamdjamoe eene patrouille
uit om na te gaan of de brug over de Tjoet Manjang in den weg
naar Pakan Badak nog bruikbaar was.
Het bleek dat zij op één juk na geheel afgebroken en het
stroompje ter plaatse ondoorwaadbaar was.