983
de inmiddels derwaarts verstoomde „Mataram" weer aanboord
genomen werd.
Overal waren witte- en Nederl. vlagen aangebracht en overal
werd de colonne vriendschappelijk ontvangen.
Dienzelfden dag vertrok H.Ms. „Mataram" naar Koepang en
begaven zich controleur en civiel hezaghebber met de politie
macht per Gouv. S. S. „Pelikaan" naar Larantoeka en vandaar
eveneens naar Koepang, dat 28 Augustus werd bereikt.
Op het eiland Adoenara hadden verder geen rustverstoringen
plaats; in de onderafdeeling Larantoeka daarentegen zou in het
volgende jaar een gewapend optreden onzerzijds weer noodig
wezen (zie onder d.)
c. Onlusten in de onderafdeeling Endeh of Zuid-
F lor es der Afdeeling Soemba en onder hoorighe-
den 1904.
Aanbiding. In de maand Augustus 1904 ontving het Bestuur
berichten betreffende een uitgebreiden handel in slaven en bus
kruit tusschen Laboean-Badjo (op offlc. kaart Laboean-Badjak, op
de W. kust van Flores) en Endeh. Daarom verzocht de Resident
van Timor aan den commandant van H. Ms. „Mataram," welke
bodem 29 Augustus van Koepang naar Soerabaja zou vertrekken,
op de terugreis Endeh te willen aandoen, „ten behoeve," zooals
het desbetreffend schrijven van den Resident aan den comman
dant der „Mataram" luidt, „van vlagvertoon, alsmede van aan
gelegenheden waarin de hulp van H. Ms. „Mataram" door LT
in overleg met den posthouder van Endeh mocht nuttig geoor
deeld worden."
In den loop van de maand Augustus waren vijandelijkheden
uitgebroken tusschen de Endehsche bergkampongs Baraai en
Nangabaa. Het hoofd van de bergkampong Watoe-Sipi, dat reeds
sedert jaren bij het Bestuur bekend stond als weerspannig en
geneigd zich steeds in vreemde zaken te mengen, had zich bij
Nangabaa aangesloten en Baraai aangevallen.
De bemiddeling van het hoofd van Endeh en van den posthou
der was door Baraai aangenomen, doch door Nangabaa en Watoe-
Sipi geweigerd.
Na aankomst der „Mataram" werden de hoofden naar Endeh