1034 Op elk der Oostelijke en Westelijke grenzen vindt men dus vijf afdeelingen voor eene eerste verdediging van de grenzen en om, toegevoegd aan de cavaleriedivisies, de mobilisatie en leger - ontwikkeling te dekken. Bovendien heeft het nog eenige machinegeweerafdeelingen in de koloniën. Iedere afdeeling telt 6 Maxims. De bedieningsmanschappen worden uit de infanterie, de stuk rijders uit de bereden wapens getrokken. Een afdeeling bestaat in oorlogstijd uit 4 officieren, 120 min deren, 80 rij- en trekpaarden, 3 sectiën a 2 mitrailleurs, ieder met voorwagen (vierspan). Gevechtstrein, 3 munitie- en 1 voor raadwagen. Bagagetrein, 1 voorraad-, 1 fourage-, 1 vivres- en 1 bagagewagen. De mitrailleurs, kaliber 8 m.M.rusten met het onderstel op een raderaffuit met den voorwagen verbonden. Per geweer wordt beschikt over 10500 patronen op strooken van 250 stuks. De bediening bestaat uit 1 commandant met 4 bedienings manschappen, bewapend met sabel en karabijn. De stukrijders zijn bewapend met sabel en een automatisch pistool. In het gevecht treden de machinegeweerafdeelingen meest in haar geheel op als zelfstandige afdeelingen, zelden sectiesgewijze, nimmer stuksgewijze. Meerdere afdeelingen vereenigd komen zelden voor. De vuurstrijd met vijandelijke machinegeweerafdeelingen wordt niet aangegaan. Deze taak wordt aan de infanterie of artillerie opgedragen. Aanvallen van cavalerie kunnen rustig getrotseerd worden. Artillerie wordt van zoo nabij mogelijk uit de flank aange grepen. Vooral moet zorg gedragen worden voor een gedekt opmar - cheeren en een verrassend openen van het vuur. De bevelhebber stelt den commandant der machinegeweeraf- deeling met het te bereiken gevechtsdoel op de hoogte en geeft hem het te beschieten doel aan. Deze handelt daarna zelfstandig en kwijt zich op de hem het best voorkomende wijze van zijn opdracht.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1905 | | pagina 430