GEINIGE OPMERKINGEN OVER IIET GERECHTEIJK
ONDERZOEK BUITEN DE RESIDESTIËN V/D.
KRIJGSRAAD.
Wanneer een militair zich aan een strafbaar feit heeft schul
dig gemaakt en dientengevolge voor een krijgsraad moet terecht
staan, is het zeer zeker van het grootste belang, dat bedoeld
feit binnen den kortst mogelijken tijd door eene gerechtelijke com
missie (G. c.) wordt onderzocht. In de eerste plaats, omdat dan
het onderzoek zoo volledig mogelijk kan zijn, daar het gebeurde
bij een ieder nog versch in het geheugen ligt, in de tweede
plaats in het belang van den beklaagde, die nu dikwijls onnoodig
lang in preventief arrest zit, omdat getuigen die in zijne zaak
gehoord moeten worden, door de vele overplaatsingen in 't leger,
weer naar een ander garnizoen zijn verhuisd en dezen dan ge
hoord moeten worden op vraagpunten of zelf voor de commissie
moeten verschijnen, wat zeer tijdroovend is.
De wetgever heeft dan ook de noodzakelijkheid van een spoe
dig onderzoek terecht ingezien. In art. 7 R. L. wordt dengene,
•die het arrest heeft geordonneerd, gelast daarvan direct rapport
te doen, zoo noodig overgevende eene schriftelijke klacht. In
■art. 8 wordt den commandeerenden officier van het korps opge
dragen, daarop de zaak te onderzoeken en in art. 11 om, indien de
daad of overtreding van dien aard is, dat daarin door een krijgs
raad uitspraak moet worden gedaan, daarvan dadelijk kennis te
geven aan den commandeerenden officier van het garnizoen.
Art. 29 verplicht den commandeerenden officier van het gar
nizoen om, wanneer door hem is bepaald, dat een beklaagde voor
■den krijgsraad moet terecht staan, (na afloop van het onderzoek,
bedoeld bij art. 8, welk onderzoek niet mag gehouden worden,
wanneer beklaagde op heeterdaad is geapprehendeerd), dadelijk
twee officieren te benoemen tot commissarissen, die den beklaag
de binnen 24 uur moeten hooren.