1051 de beklaagde werkelijk voor een krijgsraad moet terecht staan. Ook hiermee gaat in den regel geruimen tijd verloren, eigenlijk onnoodig, daar in de meeste gevallen de commandeerende officier zeer goed kan beslissen, of eene zaak door den krijgsraad moet worden berecht of niet. G-ewenscht zou het zijn het inroepen van het advies van den A. M. niet verplichtend te stellen, maar het aan den commandeerenden officier over te laten, of hij bij twijfel achtige gevallen dat advies wil inroepen. Daarmee zou eene vlug ge rechtsbedeeling zeer gebaat zijn, en bovendien meer in over eenstemming met de Wet (zie ook art. 300) gehandeld worden. Het is niet van belang ontbloot eens nauwkeurig na te gaan, welke rechten en plichten de R. L. vaststelt voor den fungee- rend-secretaris. Yelen vermeenen namelijk dat gemeend wordt, dat de fungeerend-secretaris slechts eene schrijvende rol in het onderzoek vervult en toch is niets minder waar, zooals uit de volgende regelen moge blijken. Art. 41 R. L. schrijft voor, dat zooveel mogelijk een der officie ren commissarissen minstens den rang moet hebben van kapitein; het andere lid bekleedt meestal den rang van 2e luitenant. Volgens art. 20 R. L. zal de commissie worden geassisteerd door den plaats-majoor van het garnizoen, den adjudant of een ander daartoe geschikt officier, in de practijk meestal een le luitenant, die en terecht bij voortduring belast wordt met de functie van fungeerend-secretaris. Het kan toch niet anders dan in 't belang eener goede rechtspraak zijn, voor vast aan te wijzen als fungeerend-secretaris iemand, die zich door geschiktheid daar toe eigent en hem in de gelegenheid te stellen de noodige ervaring op te doen; zoo iemand kan de commissie beter voorlichten aan gaande de inzichten en interpretaties van het H. M. G-., op de hoogte zijn van de verschillende formaliteiten enz. Hij zal bij voorbeeld weten, en zoo noodig de commissie er op wijzen, dat het voorhouden van extracten stam- en strafhoek aan beklaagde slechts tot doel heeft om diens hoedanigheid als militair vast te stellen, en niet om den beklaagde gelegenheid te geven, daarover grieven of bezwaren in te brengen. 1) 1) Terloops zij opgemerkt dat liet is voorgekomen dat door een Auditeur-Militair ook voorhouding van het voorloopig onderzoek geëischt "werd, vermoedelijk op grond van het feit, dat het H. M, G. overlegging daarvan bij de processtukken voorgeschreven heeft. Of Dl. If, 1905. 72

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1905 | | pagina 447