1080
schot te lossen om den vijand niet opmerkzaam te maken en
eiken tegenstand zijnerzijds met den klewang te overwinnen.
Aan de beide voorste brigades, onder den le luitenant der
infanterie H. M. Yis, was een gids toegewezen n.l. panglima Ali
uit Pantai-Abee, de vertrouwde van den hoeloebalang der III Moe-
kims Daroe, panglima Bintang, welk hoofd op onze hand was.
Bepaald was nog, dat de marsch in marschcolonne zou plaats
hebben. Vóór het beklimmen van het gebergte moest de voor
hoede zich in een breed front ontwikkelen.
Dit zelfde gold voor het 3e Bataljon, dat die beklimming in
sectie- of pelotonscolonne moest trachten te verrichten.
Op het aangegeven uur van Ketapan Doea afgemarcheerd, vor
derde de colonne aanvankelijk slechts langzaam.
Toen de voorhoede ten Z. O. van Pantai-Abee gekomen was,
werd er in de vijandelijke benteng Kesoemba een licht gehe-
schen, terwijl ook reeds een dergelijk licht bij den ingang van
de kloof Glé Taroen was waargenomen.
In de kampong zelf werd beweging waargenomen.
Zonder zich nu verder om den afstand tot de hoofdcolonne
te bekommeren, marcheerde de marechaussee zoo snel mogelijk
door en bereikte om 5 uur Tjot Goeë Tjoet.
Deze terreinverhooging was nog niet gepasseerd of de voor
hoede werd opgemerkt door Atjehers, die onmiddellijk een ont
zettend geschreeuw en gezang aanhieven, om aldus de op den
kam geplaatste wachtposten te waarschuwen.
Te 5 u. 20' v.m. begon de beklimming van den Toean Tjot
Tjako in twee gedeelten met fronten zoo breed als de hellingen
dit toelieten, de luits. Vis en Wagener met hunne afdeelingen
aan de O. helling, de afdeelingen der luitenants Stoop en Dijkstra
aan de N. O. zijde.
Het peloton van luitenant Rijnen zou de afdeeling Wagener
volgen.
Tien minuten later 5 u. 30' v. nr.—begon ook de hoofdcolonne
de bestijging, nl. de colonnecommandant met 2 compagnieën en
de ambulance, achter het peloton Rijnen aan, ééne compagnie
aan de N. O. helling.
Aanvankelijk werd de colonne onder vuur genomen door de