1111 De B.C. kan meestal alleen de zijdelingsche afwijkingen be- oordeelen. Door inschieten met sectiesalvo's worden de grenzen van 200 M. bepaald. Van het schot der grens wordt daarna zoo dikwijls 100 M. parallel vooruitgegaan, tot men uitwerking waar neemt, de schoten en vallen of wel uitsluitend (-f-). In de beide eerste gevallen het vuur met de gebezigde O.H. en T. voortzetten; in 't laatste geval 100 M. teruggaan. Springpunten lager dan de ballon of te hooge worden met de O.H. gecorrigeerd. 4. Oostenrijk1) Afstand wordt geschat of gemeten. Bij het begin van het vuur wordt met de O. H. en T., behoo- rende bij den gevonden afstand, een groep van 4 schoten afge geven en de T. stuksgewijze zoodanig gewijzigd, dat de volgende schoten in de waarnemingslijn van den B. C. komen. Daarna worden de grenzen (van 400X) bepaald. Vervolgens wordt tusschen de gevonden grenzen gestrooid. Voor goede uitwerking is het gewenscht dat het meerendeel der springpunten boven den ballon ligt en zoowel positieve als negatieve intervallen worden waargenomen. 2) De B.C. neemt voornamelijk hoogte- en zijdelingsche afwijkin gen van de springpunten waar. Met behulp van zijdelingsche waarnemers 500x zijwaarts opgesteld) wordt het en bepaald. 5. Italië. 3) Nadat de T. zoodanig is gewijzigd, dat de springpunten ver moedelijk in de waarnemingslijn van den B.C. zullen komenj' wordt de grens van 200 a 300 M. bepaald. Bij het inschieten stuksgewijze laden. Tusschen de gevonden grenzen wordt gestrooid. De springpunten moeten nu boven den ballon komen. (1) Zie Mittheillungen, Augustas en September 1900. (2) Een vrij zonderlinge bepaling. Een springpunt boven den ballon met positief in terval is per se voor de uitwerking verloren. (3) Zie Mittheilungen, Januari 1900. Dl. II, 1905. 70

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1905 | | pagina 507