1128
Alleen de Fransche vestingartillerie blijft ook bij het voortgezet
vuur voortdurend met een of twee stukken de grenzen contro
leeren, waarbij aan ieder salvo steeds een contröleschot vooraf
gaat met gelijke O. H. en vermeerderde T.
Zooals de schrijver op blz. 566 opmerkt, zijn er vóór- en
nadeelen aan deze wijze van vuren verbonden 1). M. i. zijn
echter bij de Fransche methode geen van beide groot te achten.
Het eenige verschil tusschen contröleschot en salvo is, dat het
eerstgenoemde een grootere T. heeft.
In verband met de spreiding der springpunten zal de uitwer
king van beide soorten schoten weinig van elkaar verschillen (bv.
door een te hoog springpunt van het contröleschot of een te laag
springpunt van het salvo), terwijl om dezelfde reden de ligging
van het salvo dikwijls beter waar te nemen zal zijn dan die van
het contröleschot.
Bij het voortgezet vuur is het de vraag welke springhoogte
(dus ook welk interval) als het meest gunstig moet worden be
schouwd.
Vooropgesteld dient te worden dat een groot interval beslist
in het voordeel is boven een klein.
Beschouwen we daartoe fig. 4.
Hierin stelt x y een deel van de baan van de G.ïL voor en
S het springpunt. Zij nu het interval S E 100 M.dan is het
duidelijk dat een ballon, die zich bevindt in eenig punt van den
kegel SAB door de G.K. kogels getroffen zal worden.
Bij een interval S F 50 M. is dit het geval, als de ballon
zich bevindt in den kegel S C D.
De kans van treffen is in het eerste geval natuurlijk grooter
dan in het laatste.
Nu heeft de grootte van het interval haar grens, omdat men
een zekere trefferdichtheid moet behouden. Men kan dus niet
zeggen, hoe grooter het interval, hoe beter.
Neen, het meest gewenschte interval is dat, waarbij de tref
ferdichtheid nog voldoende is om den ballon tot dalen te brengen.
't Is hier dus de vraaghoeveel treffers zijn er noodig om
een ballon tot dalen te brengen. Zij dit aantal a en het op-
1) Hij heeft het hier alleen over het controleeren der grenzen.