1140 tjes ondervonden zij van de groote hitte op den bijna niet be schaduwden weg tusschen Bekassi en Krawang. Tusschen Kra- wang en Poerwakarta is een groot gedeelte van den weg, waar hij loopt door het djatibosch, bezet met losse steenen en zwaar grind, waardoor men vaak verplicht was in de sporen te rijden, wat de snelheid verminderde. Overigens bood genoemd wegge deelte geen zwarigheden aan. Na Poerwakarta werden grootere moeilijkheden aangetroffen. Reeds dadelijk na het passeeren van de brug over de Tjikao (iets voorbij paal 1) stijgt de weg bijna onafgebroken tot kam pong Bendoel. In dit weggedeelte worden hellingen van 5°15', een enkele zelfs van 7°50' aangetroffen. De minste helling is 1°5' hellingen van 3° komen hier herhaaldelijk voor. Het spreekt van zelf, dat de wielrijders herhaaldelijk moesten afstappen, om te voet naast hun rijwiel naar boven te gaan. Hellingen van 5° en daarboven kunnen niet per rijwiel worden bereden, vooral niet als zij zooals hier een lengte hebben van 100 M. of meer. Lange hellingen van 3° leveren trouwens reeds groote bezwaren op voor het rijwiel. Toch worden als regel die hellingen tot een lengte van 1500 M. door geoefende rijders wel opgereden. Van Bendoel daalt de weg naar de brug over de Tjilalawi. Overbodig is het zeker te vermelden, dat dit weggedeelte door onze wielrijders met vreugde werd begroet. Men kon nu eens snel rijden, zonder overgroote inspanning. Ik hoop, dat allen met de voeten op de trappers deze helling zijn afgereden, zooals zulks is voorgeschreven en aan ieder onderwezen; misschien echter zul len er wel geweest zijn, die, het groote gevaar om een ongeluk te krijgen niet tellende en om eens goed uit te rusten, de voeten op de voorvork van het rijwiel hebben gezet. Ik moet beken nen, dat onze militaire wielrijders vaak wel wat al te groote onverschilligheid voor gevaren aan den dag leggen. Maar ik zou tevens willen vragen, of dit een deugd of een ondeugd is. Verder den weg vervolgende, dienen nog eenige zware hel lingen genoemd te worden, o.a. die bij Tji Bentar tusschen paal 10 en paal 11, welke onder een hoek van 7°29'stijgen. Tusschen paal 11 en 12 komen nog enkele zware, doch korte hellingen voor van 4°8', 4°15', ja zelfs één van 6°6'.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1905 | | pagina 536