685 VII. van Loea naar Gilirang (in Loewoe). VIII. van Wadjo-Wadjo naar Gilirang. Van beide laatstgenoemde paden is niets bekend. De droge moesson vangt in Juli, de regentijd in Januari aan, terwijl de kenteringen in de maanden Juli en December vallen- Het hoofdvoedsel der bevolking is djagoeng, waarvan men in de vlakten, vooral van het W. gedeelte des lands, uitgestrekte velden aantreft. Behalve in het landschap Paria, levert de rijst oogst niet voldoende op om in de behoeften der bevolking te voorzien, zoodat reeds eenige maanden na den oogst rijst uit Soppeng moet worden ingevoerd. De verdere voortbrengselen zijntabak, katoen, suikerriet, arensuiker, sago, koffie, indigo, katjang, laboe en verschillende aardvruchten, terwijl in de kampongs vele soorten van vrucht- boomen moeten gevonden worden. Gras is overvloedig aanwezig. Bamboe groeit in de ravijnen langs de rivieren, is echter schaarsch. De veeteelt is van weinig beteekenis. Runderen komen niet voor, wel karbouwen, schapen en geiten. Paarden komen voor in stoeterijen van 20 tot 50 stuks. Herten en wilde zwijnen zijn in grooten getale aanwezig. De rivieren, meren en beken zijn zeer vischrijk, zoodat de visch- vangst een ruim middel van bestaan geeft. Naar schatting zijn in Wadjo ongeveer 9360 huizen met eene bevolking van 70.000 zielen, of wel 8 zielen per huis. De Wadjoreezen behooren tot den stam der Boegineezen. Hun voorkomen is niet ongunstig. Over het algemeen zijn ze goed gevormd, slank van gestalte, gespierd en vlug. Veelal zijn zij hartstochtelijke opiumschuivers en dobbelaars. Zij zijn zorgeloos, indolent, trotsch, heersch- en wraakzuchtig. Zij belijden den mohammedaanschen godsdienst, vermengd met allerlei heidensche begrippen. De voorschriften van den Koran worden zeer weinig nagekomen. De bevolking kan in 4 klassen verdeeld worden: a. de bewindhebbers en hunne naaste bloedverwanten; ~b. zij die afstammen van de bewindhebbers, maar niet tot het bestuur geroepen kunnen worden c. zij die niet tot den adel behooren, maar vrij geboren zijn d. slaven en pandelingen. De laatsten zijn eigenlijk slaven met het recht van vrijkooping.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1905 | | pagina 83