694
reng rijk is aan visch. De bevolking houdt zich, behalve met
landbouw en visscherij, ook met den handel bezig; vooral onder
de aanzienlijken vindt men voorname kooplieden.
Godsdienst, aard, voorkomen, enz. der bevolking, inrichting
van huizen, kleeding, wapens en vechtwijze zijn in Sidenreng
gelijk aan die in Boni.
De voornaamste handelsplaats in het rijk is Paré-Paré, aan de
oostzijde van de baai van dien naam. Zij behoort sinds 1824
tot het rechtstreeksch grondgebied van het Gouvernement, maar
is in bewaring afgestaan aan den vorst van Sidenreng, die er
steeds een vervanger heeft en er ook een woning bezit. De plaats
heeft geen behaaglijk voorkomen: zij bestaat grootendeels uit
bamboezen, op palen gebouwde huizen, die onregelmatig door
elkander staan, en is evenals alle Boegineesche plaatsen vuil.
Het souverein gezag berust in Sidenreng bij den vorst. Een
Hadat zooals in de andere rijken gevonden wordt bestaat niet.
De eerste minister of rijksbestuurder, die den titel voert van
Patta-Talloe-Lattaé en tevens minister van financiën is, heeft
het uitvoerend gezag bijna geheel in handen. De keuze eens
troonopvolgers blijft aan den vorst overgelaten, doch moet door
ons goedgekeurd en bevestigd worden.
De geschiedenis van het rijk nasporende en niet verder terug
gaande dan tot 1814, vinden we aangeteekend, dat de kuststreek
Paré-Paré in dat jaar door de Engelschen aan Soeppa ontnomen
en aan Sidenreng, dat aan Engelsche zijde had gestaan, „in
bewaring" gegeven werd. Sidenreng kwam op die wijze in het
bezit eener lang begeerde kuststreek, waar inkomende en uit
gaande rechten, havengelden, enz. geheven konden worden. Het
benadeelde Soeppa wikkelde zich dientengevolge met ons, nadat
wij de koloniën weer uit handen der Engelschen hadden over
genomen, en met Sidenreng in een oorlog, waarin onze troe
pen tot tweemalen toe een gevoelig échec leden, doch die hier
mee eindigde, dat Soeppa vleugellam geslagen werd.
De toenmalige radja van Sidenreng, La Pawawooi genaamd,
had van het Engelsche bestuur reeds in 1814 mede verkregen,
dat zijn kleinzoon La Patongaé Datoe Lampoella als bestuurs-
opvolger werd geïnstalleerd, doch in 1824 wist dezelfde radja