695 bij ons bestuur te bewerken, dat de aangewezen bestuursop- volger weer van die waardigheid ontheven werd en in diens plaats erkend en aangesteld werd zijn halfbroeder La Pangori- sang. Het was bij die gelegenheid, dat Paré-Paré met het omliggende land aan ons bestuur werd afgestaan en door de Regeering aanvaard bij Gouvernernents Besluit van 17 Juli 1824 No. 10, zoodat dan ook tijdens de aanwezigheid te Paré-Paré van den generaal-majoor van Geen reeds werd aangevangen daar ter plaatse een blokhuis op te richten. De toetreding van Sidenreng tot het hernieuwde Bongaaisch contract had op 30 Augustus 1824 plaats, terwijl de andere staatjes in het daarop volgende jaar zijn toegetreden. Toen in 1831 de vorst van Sidenreng, La Pawawooi, over leed, werd hij door La Pangorisang opgevolgd. Om den nieuw opgetreden vorst te steunen en op het rechte pad te houden, werd hem een Europeesch ambtenaar ter zijde gesteld, hetgeen evenwel niet verhinderde, dat in 1832 een broederoorlog tus- schen La Pangorisang en den bovengenoemden Datoe Lampoella uitbrak. Deze werd in den krijg ondersteund door vele Sop- pengsche en Bonische prinsen, zoomede door Wadjosche benden. Aanvankelijk had hij groot succes en versloeg onze ter hulp gezonden troepen. Eenige maanden later werd hij echter door zijn hulptroepen verlaten, verzoende zich met zijn broeder en mocht zich te Sidenreng vestigen. Maar in 1836 was de broe deroorlog weder in vollen gang. Wij onthielden ons van het verleenen van hulp; zelfs van de vestiging van een établisse ment te Paré-Paré werd niets meer vernomen. La Pangorisang wist ten slotte de overwinning te behalen en deed den onrust stoker uit het rijk vluchten. De woelingen namen echter eerst in 1855 een einde, toen Datoe Lampoella overleed. Intusschen werd in 1849 door de Regeering opnieuw op de bezetting van Paré-Paré aangedrongen, doch ook nu weder daar van afgezien. In 1854 werd op verzoek van La Pangorisang het contract met ons vernieuwd en bij eene afzonderlijke acte bepaald, dat Paré-Paré ons onverlet eigendom was, dat ten alle tijde door ons van Sidenrengs bestuurder kon opgevorderd worden, aan wien het in bewaring werd afgestaan. Dl II, 1905. 4 8

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1905 | | pagina 93