698
zij», terwijl verder rijst, djagoeng, aard- en peulvruchten, pi
sang, klappers en andere vruchten in overvloed worden aange
troffen.
Het bestuur van Soppeng berust in naam bij den Datoe, die
door vier kiesheeren wordt benoemd. Deze Aroeng ilppaé ri
Soppeng dragen den titel van Pangépa en maken met nog drie
vorsten, Pabitjara's of raadslieden van de Kroon genaamd, de
Hadat van het rijk uit. De eerste vier zijn: Datoe Botto, Aroe
Bila, Aroe Salo-Toengo en Aroeng Oedjong en de anderenAroe
Sido, Aroe Masoewali en Aroe Djampoe.
Het land is voorts in een groot aantal vasalstaatjes verdeeld,
welker gebieders zich nagenoeg onafhankelijk beschouwen, als
zoodanig handelen en het den regeerenden vorst onmogelijk maken
zijn gezag te handhaven, waarvan het gevolg is dat er zelden
rust en orde heerscht en roofpartijen aan de orde van den
dag zijn.
Reeds in 1676 werd door de „Edele Compagnie" een contract
met Soppeng gesloten. Dit rijk was toen zoogoed als een vasal-
staat van Boni, vandaar dat verschillende vorsten van laatst
genoemd land tevens Datoe van Soppeng waren en overigens
steeds, door den hun toekomenden titel van Aroeng Oedjong, als
eerste Pangépa bij de keuze van een troonopvolger een over
wegenden invloed uitoefenden. Door die eeuwenlange afhankelijk
heid is Soppeng dan ook nimmer een krachtig, goed samenhangend
en zelfstandig rijk geweest.
Van 1775 tot 1806 berustte het rijksvaandel van Soppeng in
handen van ons bestuur te Makassar, welk vaandel ons wegens
de onophoudelijke onderlinge oorlogen met Boni in bewaring
gegeven was.
Gedurende de expeditie der Engelschen tegen Boni in 1814
stond Soppeng aan Engelsche zijde. Toen Boni in het volgende
jaar Soppeng daarvoor kwam tuchtigen, werd dit land niet dooi
de Engelschen bijgestaan, waarna zich aldaar een geest van min
achting voor het Europeesche element ontwikkelde, zoodat, toen
in 1824 de Gouverneur-Generaal van der Capellen Makassar be
zocht, Soppeng tot de staten behoorde, welke weigerden op te
komen om hulde aan den vertegenwoordiger des konings te
bewijzen. Ook in 1833, toen wij Sidenreng met troepen te hulp