115 8 u. n.m. werd van een en ander den bevelhebber bericht gezonden. Eenige oogenblikken later ontving de cavaleriecommandant van den commandant van het 12e de order: „Keer terug en steek zoo mogelijk Lho-Nga in brand". Na een tiental woningen aldus in vlammen te hebben laten opgaan, vond de ritmeester het met het oog op de slagvaardig heid van zijn troep beter het branden te staken en naar Boekit Seboen in stap terug te gaan. Ter hoogte van den bocht van den weg Oost van Djirat vielen op den troep uit eene kleine versterking, gelegen aan de weste lijke helling vaneen tegenover liggend heuveltje, eenige schoten, die echter geene verliezen veroorzaakten. De cavalerie rustte tot half zes 's avonds bij het huis van Oemar en ging toen naar Koeta-Radja terug. Zij was 8 u. n.m. in het kwartier terug. Nadat de 5e compagnie van het 12e Lam-Gaboes en de 2e compagnie van dat korps Lam-Paja doorzocht en zoo goed moge lijk verbrand hadden, aanvaardde ook de infanterie te 4 u. n.m. den terugmarsch Op dien terugtocht werd de colonne aanvankelijk gevolgd door enkele vijanden die nu en dan een schot lostenin kampong Tandjong was het vuur echter reeds van dien aard, dat de com pagnie Weustmann, die de achterhoede vormde, zich genood zaakt zag sectiesgewijze naar Lam-Poelau te retireeren. 5 u. n.m. waren allen op dat punt terug. Alleen het peloton van den le luitenant Jhr. J. Sandberg hield des nachts de Boekit Seboen bezet. Overigens marcheerde het 12de Bataljon door naar Lam-Pisang, waar gerust werd, en vervolgens naar Lam-Djamoe om per extra trein kratonwaarts te worden gebracht. Ook dat korps was te 8 u. n.m. weer in de kampementen. Om de tuchtiging zoo volkomen mogelijk te maken, had de bevelhebber te 1 uur 's middags de compagnie van het 5de Bataljon van Lam-Poelau naar Mantjang, Lam-Baroe en Lam Ion en te 1 u. 50' n.m. een peloton van het 6de Bataljon naar Noesa gezonden om ook die kampongs te'verwoesten. Den commandant van het 9de Bataljon was order gegeven om

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1906 | | pagina 127