116 met zijn troepen den teruggang der troepen door de vallei van Beradin uit zijne stellingen te dekken en dus voorloopig daar te blijven. Toen het den kolonel Stemfoort echter bleek, dat het te laat zou worden voor den terugtocht van alle troepen op Lam-Djamoe en deze waarschijnlijk te vermoeid zouden zijn om nog ernstige achterhoedegevechten te leveren, besloot hij de ingenomen posi ties voorloopig te behouden en eerst na het invallen der duister nis uit Lam-Poelau en nevenliggende heuvels terug te gaan op Lam-Pisang en daar verder tot den volgenden morgen te blijven. Van dit besluit werd den bivakcommandant op den Tjot- Tjako middels seinen van Lam-Djamoe mededeeling gedaan. De intendance, die zich op dien post bevond, kreeg last de bivaks van het noodige te voorzien. De commandant van het 9e Bataljon moest te half zes namiddags met alle onder zijne bevelen staande troepen op Lam-Pisang terugtrekken en daar ook overnachten. Het 6e Bataljon met een compagnie van het 14e en de sectie artillerie van den luitenant Vrijdag, bleven voorloopig in de 's morgens veroverde stelling en mochten eerst in den loop van den nacht op een geschikt moment onbemerkt op Lam-Pisang teruggaan. Het peloton van den luitenant Sandberg zou zulks reeds om 9 u. n.m. doen. De compagnie van het 5e Bataljon die de kampongs ten W. van Bt. Seboen had vernield, keerde te 6 u. n.m. na aan de opdracht voldaan te hebben en zonder een vijand te hebben ontmoet, in het bivak terug. De genietroepen hadden zich dien dag o.m. geoccupeerd met het in orde brengen van het bivak Lam-Pisang. 's Avonds ging eene sectie naar Koeta-Radja, terwijl de twee de te Lam-Pisang bleef om de vernieling van den kampong en Oemar's huis voor te bereiden. De taak, die de bevelhebber zich dien dag gesteld had, het ver der verdrijven van den vijand uit de vallei van Beradin, was vol bracht, althans het gros van Oemar's krijgers had zich achter de Kroeng-Raba teruggetrokken en de kampongs waren getuchtigd.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1906 | | pagina 128