121
compagnie van het 5e Bataljon, die sinds eenige dagen te Lam-
Djamoe gelegerd was voor den transportdienst, deze bleef daar
voorloopig.
De colonne Soeters was, voorafgegaan door het peloton cavalerie,
te 7 u. 45' v. m. van Lam-Djamoe afgemarcheerd.
De cavalerie had behalve de verkenning ook in opdracht de
paitieele kleine brandstichtingen zoo mogelijk voor hare rekening
te nemen.
Vijanden werden niet aangetroffen. Huizen en voorraadschu
ren in het ravijn ten "VV. van Pantjoeran waren spoedig vernield.
De ruiters volgden verder N. en westwaarts den voet van het
gebergte tot W. van kampong M. Lapan Sagi, bij M. Goerah ook
nog vele hutten met groote voorraden gaba aan de vlammen
prijs gevend.
De overste Soeters gelastte aan 3 compagnieën van zijn korps,
de 2e, 4e en 5e, om, van het W. naar bet O. trekkend, alle in het
terrein gelegen kampongs te verwoesten.
Alleen bij het oprukken naar den voet der Glé-Goerah vielen
van de hellingen eenige schoten, die door de infanterie nu en dan
beantwoord werden.
Aan de opdracht werd nagenoeg geheel voldaan, de kampongs
Larn-Mé en Lam-Loempoer N. en Z. liepen van de tuchtiging vrij.
Half twee was de colonne te Lam-Djamoe en ging van daar
naar Koeta-Radja.
De Bivakcommandant op den Toean Tjot Tjako had weder even
als den dag te voren een hoogen top door eene sectie doen bezetten
en overigens door seinen getracht te weten te komen of hij op de
eene of andere wijze van dienst kon zijn. 9 u. v. m. gewerd hem
het bericht, zoo noodig het teruggaan uit de vlakte met artille
rievuur te steunen en overigens zelf zijne stelling op zoodanig
moment te verlaten, dat de eigen terugtocht geen gevaar liep.
De vivres werden al dadelijk zooveel mogelijk naar omlaag ge
bracht, waar een detachement van Ketapen-Doewa ze inontvangst
nam. Ook werd alvast een sectie in de vlakte zoodanig opge
steld, dat zij uit het Zuiden, tijdens de afdaling, opdringende
vijanden onder vuur kon nemen.
Yan den top zag men nog, dat de Atjehers, na het zich ver-