124
Geruchten spraken van 270 dooden en 130 zwaar gewonden
alleen bij Oemar's eigen volk.
In hoeverre die berichten vertrouwbaar waren, kon moeilijk
beoordeeld worden, vermoedelijk zijn ze sterk overdreven geweest.
Nog jaren daarna hadden we jacht te maken op gewezen pang-
lima's van Oemar en thans nog maken verscheidene van die
lieden het ons lastig.
Materieel was aan de bevolking der IV en VI Moekims veel
schade toegebracht.
In deze tijden wordt daar nog over geklaagd, al schijnt de
lust tot behoorlijken opbouw hunner woningen weer levendig bij
haar te worden.
Gematigdheid had ons optreden zeker niet gekenmerkt.
De tuchtiging der "VI Moekims was met het vorenstaande nog
niet afgeloopen.
De bedoeling van den Regeeringscommissaris was toch om met
het slechten der in Lam-Asan gelegen versterkingen gelijktijdig
den geheelen kampong te doen raseeren.
Met dat werk zou een paar dagen later een begin gemaakt
worden, de troepen hadden vooreerst wat rust noodig.
De bezettingen van Lampermai en Siroen togen er den 26en
's middags te half vijf gezamenlijk op uit, om eene ten N. van
Adjé gelegen versterking te verbranden, alleen op den terug-
marsch kregen ze een vijftiental schoten.
Overigens werden in de intervallen van de geconcentreerde
linie 's nachts eenige hinderlagen gelegd, zoowel van de be
zettingen der posten als van de marechaussee's.
Reeds waren uit Pedir berichten ontvangen dat Toeankoe
Machmoed, jongere broeder, en Toeankoe Brahim, zoon van
Toeankoe Hasjim, de gewezen voogd van den pretendent Sul
tan, zich met tal van volgelingen over de YI Moekims naar
Groot Atjeh hadden begeven.
Toekoe Baid gaf aan het bestuur schriftelijk kennis, dat zij zich te
Ana-Galong gevestigd hadden en zoo zou ook de prentendent Sultan
inmiddels aangekomen zijn en zich naar Polèrn begeven hebben.
(Wordt vervolgd.) A. Kruisheer.