158 Men bevond zich op dat oogenblik aan den voet van een vrij steilen heuvel, die van drie zijden beklommen werd. Niet tegenstaande de verwarring, ontstaan door den val der beide gewonden, die een drietal andere soldaten meesleepten, werd oogenblikkelijk tot den aanval overgegaan. Tevergeefs, de schutters waren reeds in het dichte bosch verdwenen, voordat de manschappen den top bereikt hadden. Spoedig waren de tandoes gereed en de gewonden verbonden, waarna de marsch hervat werd. Yan af dat oogenblik liet de vijand den onzen geen rust meer, iedere rivier-overgang werd verdedigd, elke terreinverheffing moest stormenderhand geno men worden. Hierbij kwam nog, dat het terrein hoe langer hoe meer moeilijkheden opleverde en dit wel voornamelijk om dat men zich een weg moest banen door het bijna ondoordring bare bosch, doorsneden door vele steile en diepe ravijnen. Het bleek echter gedurende den marsch bij herhaling, dai het geen onnoodige voorzorg was geweest om de voetpaden te vermijden en den zooveel moeilijker weg dwars door het terrein te volgen, want zoodoende kwam men telkens in den rug van de schutters, die zich opgesteld hadden ter zijde van de wegen om onze nadering te bemoeilijken. Indien de colonne het eenige bestaande voetpad gevolgd was, zouden de verliezen ongetwij feld belangrijk geweest zijn. Nu raakten de Alfoeren de kluts kwijt, wisten niet meer, waar zij ons verwachten konden, be gonnen slechter te schieten en verlieten hunne loopgraven, schiet- standen en andere verdedigingswerkjes spoediger dan anders wellicht het geval geweest ware. Toch bleef de tegenstand groot en waren de bezwaren en moeilijkheden vele. Vooral van den trein werd buitengewone krachtsinspanning gevorderd en men kan dan ook slechts bewon dering hebben voor de dwangarbeiders, die met een vracht van 15 a 20 K.G. tegen hellingen opklauterden of zich daarlangs in ravijnen lieten afzakken, waartegen officieren en manschap pen, met handen eri voeten zich vastzettende en vastklemmende aan wortels en boomstronken en stukken rots, zich naar boven werkten. En hoeveel te meer geldt dit alles niet voor de dra gers der tandoes, die met hun tweeën ongeveer 80 K. G. moes ten vervoeren.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1906 | | pagina 170