160
en aan den overkant meer lucht was verkregen, deed zich de
vraag voor: „waar ligt Honitetoe, het doel van den tocht?"
Eene verkenning van uit boomen leidde tot geen resultaat;
daarop werd luitenant Koster met 60 man op kondschap uitge
zonden. Eenige uren later werd bericht ontvangen, dat in Z. O.
richting op ongeveer 5 K.M. een groote bewoonde kampong ont
dekt was.
Het was inmiddels reeds kwart over drie geworden en sinds
eenige uren regende het onafgebroken; de troep was vermoeid
en men was niet zeker na een paar uur voldoende water te vin
den en hoewel er geen enkel afdakje was, werd toch besloten
op een aan de rivier gelegen heuvel te bivakkeeren. Den ge*
heelen avond en nacht bleef het doorregenenvan rust was
al heel weinig sprake.
Den volgenden morgen was de geheele colonne iets over zes
uur op het pad, nadat nog bij donker een naburige heuvel, die bij
het voorwaartsgaan moeilijkheden zou kunnen opleveren als deze
verdedigd werd, bezet was.
De vijand vertoonde zich aanvankelijk niet, eerst om 8 uur
liet hij iets van zich merkende achterhoede werd beschoten,
wij kregen weer een licht gewonde, terwijl een ander fuseliei
de rand van den helmhoed werd afgeschoten.
De vijand werd niet gezien; een vervolging gaf niets.
Om half twaalf, na een rust op eene kleine vlakte, nogmaals
één schot en wederom een licht gewonde, wiens geweer tevens
werd stuk geschoten.
De marsch vorderde met de vier tandoes slechts langzaam, de
troep en vooral de trein waren uitgeput.
Eindelijk tegen één uur werd een breed pad gevonden, dat
door een bamboebosch voerde; het pad was door zware bamboe-
verhakkingen versperd. Na zich onder het vuur van den vij
and met het kapmes met moeite een doortocht gebaand te heb
ben, zag men voor zich een negory, die verdedigd werd van af
een voorgelegen heuvel. Van drie zijden werd met voortvarend
heid aangevallen, de vijand week spoedig en liet den kampong
in onze handen. Volgens latere berichten zouden dit hutten
zijn geweest voor de gasten, die te Honitetoe aan het groot