233
IV. Bamboe latten.
Tusschen de groote kussens en de bekleeding zijn ter weers
zijden 3 bamboe latten bevestigd.
De middelste lat moet ongeveer ter hoogte van de grootste
breedte van het paard komen, terwijl de latten zelf c. M.
breed moeten zijn. Zij dienen om de groote kussens aan het
ondereinde meerdere stevigheid te verleenen en daardoor te voor
komen, dat zij spoedig vervormd worden door den druk van den
singel en tevens, om den door de mand uitgeoefenden druk over
de geheele lengte van het kussen zoo goed mogelijk te verdeelen.
De sjorlijnen, waarmede de mand tegen het kussen wordt ge
bonden, moeten zich aan den middelsten lat bevinden.
V. De ijzeren bok.
Zoolang niet gebleken is dat de bestaande ijzeren bok voor
het beoogde doel te smal is, m. a. w. de druk over een te klein
huidoppervlak verdeeld wordt, kan de bestaande ijzeren bok
behouden blijven. De draaghaken komen echter te vervallen; daar
voor treedt in de plaats de draagstang FF (fig 4), welke aan den
ijzeren bok EE vastgeklonken is. De draagstang FF heeft een
zoodanige lengte, dat bij een paard met een gemiddelde maxi
mum breedte de binnenwand van een opgehangen mand verticaal
komt. De ijzeren bok is voorts ter weerszijden voorzien van
twee oogen, één aan de voor- en één aan de achterzijde.
In elk oog is een vierkante beugel beweegbaar opgehangen
(fig 5). In deze beugels worden de singelstooten bevestigd. De
ze bestaan uit een 4 c.M. breeden riem, welke aan het kapeinde,
zoowel aan binnen- als buitenzijde, van een passant voorzien is.
Het stooteinde van den riem wordt van buiten naar binnen
door den beugel en vervolgens van boven naar beneden door den
binnenpassant gestoken en zoo ver mogelijk doorgetrokken.
Bij het aansingelen wofdt nu het stooteinde van binnen naar
buiten door den ring van den singel gestoken en aan den
gesp bevestigd. De nerfzijde van het stooteinde moet dan naar
buiten gekeerd zijn. Deze inrichting der singelstooten heeft bo
ven die, waarbij de stooten permanent aan den ijzeren bok zijn
bevestigd, het groote voordeel, dat bij het breken van een stoot,
deze gedurende den marsch bijna zonder tijdverlies kan worden
verwisseld.