252
Zij die practisch bruikbaar waren, doch voor het bezoeken
van een kaderschool die nooit iets meer dan een drilinrichting
kan zijn -niets voelden, noch voor een rechtstreeksch examen als
tot dusverre afgenomen, zullen thans, nu zij dien voor hen—ten
rechte of ten onrechte - minder aangenamen weg kunnen vermij
den, hunne aanspraken op een hoogeren graad langzamerhand la
ten gelden, daartoe aangemoedigd door hunne officieren die in hen
„wel iets zien", en daarop komt het toch in hoofdzaak aan.
Waar bovendien thans een korpscommandant de bevoegdheid
heeft te beslissen of de man rechtstreeksch examen voor een
hoogeren graad mag doen, daar ligt het in de lijn hem ook die
bevoegdheid toe te kennen ten aanzien van een toelating op de
kaderschool, bij voldoende vacatures, zoodat mijns inziens de be
paling, dat de extracten straf- en stamboek van de candidaten aan
den betrokken afdeelingscommandant moeten worden toegezon
den, en deze nog eens nagaat of de korpscommandant wel goed be
oordeeld heeft, dat het gedrag van den candidaat werkelijk een plaat
sing rechtvaardigt, hoe eer hoe beter ingetrokken moet worden.
Nu derhalve het aantal leerlingen aan de kaderscholen staat
te verminderen, de aanstellingen reeds plaats hebben door ééne
autoriteit en de korpscommandanten bevoegd geacht kunnen
worden om uit te maken of een candidaat voor de kaderschool,
wat straf- en stamboek aangaat, aan de gestelde voorwaarden
voldoet, acht ik het niet onmogelijk dat de beide kaderscholen
teruggebracht worden tot ééne inrichting onder direct toezicht
van den wapenchef, die dan tevens buiten den afdeelings
commandant ombeslist over de toelating van de candidaten,
direct zijn stempel op de opleidingsmethode kan drukken en
aanstelling tot een hoogeren graad rechtstreeks met de betrok
ken korpscommandanten behandelt.
Het bovenstaande mag niet op volledigheid bogenhet is ook
niet zoozeer mijne bedoeling om volledig te zijn, als wel om
aan te toonen dat veel arbeid ten afdeelingsbureele niet op
weegt tegen den tijd, daaraan besteed.
Zijn er onder mijne mede-officieren, die van meening zijn dat
ik in de opsomming te kort ben geschoten, zij zijn mij als
bondgenooten welkom.