270
vijanden, die zich westwaarts in de sawah's en in den N.W.
rand van Dinoeng bevonden.
Het terrein leverde voor dien dag voor den marsch geene
moeilijkheden op, al waren de sawah's drassig en de kampongs
dicht begroeid.
Half acht werd Lam-Koenjèt bereikt.
Het bataljon stelde zich in de lijn Lam-Koenjèt-Lehong op,
met de reserve in een klapperbosch oostwaarts van Lam-Batoe.
Uit Pasar Lam-Koenjèt en Grot vielen eenige schoten, ter
wijl zich ook een paar vijanden in het klapperbosch ten Z. van
Lam-Pene-eng vertoonden.
Nog voordat een paar sectiën er in geslaagd waren deze in te
sluiten, namen zij in westelijke richting de vlucht.
Eenige salvo's werden hen nagezonden.
9 u. v.m. werd de terugtocht aanvaard, de 2de en 3de com
pagnie langs den Oostrand van het bedekte terrein, de beide
andere, onder kapitein Bruinis, door de kampongs.
Dadelijk drongen weer een paar Mjehers op, die echter wei
nig kwaad deden.
Na elkaar op den heuvel bij Tjot Goeë te hebben ingewacht,
marcheerden de compagnieën van dat korps twee aan twee naar
Lampeneroet terug, vanwaar ze te 11 u. 30 v.m. naar Koeta-
Radja werden overgebracht.
Het 3de Bataljon had 2 compagnieën in gevechtsformatie
voor de linie, de beide andere eveneens in eene linie daarachter
geplaatst.
Gedurende den marsch door de kampongs Lam-Lagang, Lam-
Lehe, Lam-Kawi, Lam-Siti en Tjot-Tjigari werd de colonne een
weinig beschoten uit Pasar Lam-Poe-Poe-oe.
Het dicht begroeide, van slooten doorsneden terrein vertraagde
den marsch aanmerkelijk. De bentengs Lam-Blé, Masdjid Behe
en die op genoemden pasar werden intusschen onbezet bevonden
en geslecht. Het bataljon nam stelling in de lijn Nesoeh, Tji-
Boei, Lam-Blé (in den Z.O. punt van Lam-Siti), de cavalerie
in kampong Toebaloe.
Van de algemeene reserve, die nogal langzaam gemarcheerd
had, daar alle bruggen in den grooten weg defect waren, werd