280 het noodzakelijk, dat zij zich voortdurend in de IV en VI Moe- kims vertoonden onr eik nieuw opdringen van Oemar's henden te keeren; maar ook aan de oostzijde der vallei hadden eenige onzer tegenstanders een straf voor hun hulp aan Oemar te goed, daaronder in de eerste plaats Nja Makara, onze oude vriend van Tamiang, die zich in den kampong Laranga ophield. De marine belastte zich voorloopig met de afdoening van de zaak en tuchtigde dien kampong door geschutvuur. Den 4en en 5en Juni werd haar dezelfde taak ten opzichte van Lepong weder opgedragen. De controleur Neelmeijer vernam dat T. Tjoet Toengkoeb de imams had opgedragen in elke moekim eene versterking te bouwen. Deze lieden hadden er evenwel niet veel ooren naar, daar zij, zonder geweren, kruit en lood, die de hoeloebalang steeds verzuimde hen te verstrekken, het nuttelooze van die werken inzagen. Batoe was intusschen weer in orde gemaakt voor T. Tjoet zelf. Perampoean zou door een anderen bekende, Potjoet Mat Tahir worden verdedigd en Toengkoeb door een Teungkoe van dien naam. Het tweede sagihoofd, T. Djohan Lampasei, leefde kalm van den sabil Allah in Masdjid Lepong en T. Hoesin Longbattah was nog met de meeste zijner rakans bij Oemar, onder wiens bevelen hij, zooals we zien zullen, binnen enkele dagen den dood zou vinden. Een deel zijner strijders had hij te Tjot Preh (ook wel Lam- Preh genoemd en in de buurt van Tjot Rang gelegen) achter gelaten bij zijne vrouw. Hier bevonden zich ook nog de imam Lam-Rebo met zijne wederhelft, Teungkoe Lam-Toenong en Teungkoe Lam-Goet, allen warme strijders voor de vrijheid van hun land. Om te beginnen hadden zij alle bruggen tusschen Roempit en Lam-Goet [en tusschen Toengkoeb en diezelfde plaats weer opgebroken. Lam-Goet zelf was opnieuw in staat van tegenweer gebracht, evenals Oelée Tjoet en Baba Djoeroeng.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1906 | | pagina 292