297 voren aangehaalde dépêche van 6 Maart 1872 No. 23/373 (Bij blad No. 2589) over de bevoegdheid in Ned.-Indië van andere autoriteiten tot het opleggen van voorloopige vergoedingen, niets bewees, daar toch de wetgever, indien hij de bevoegdheden aan de Algemeene Rekenkamer toegekend ook tot andere had willen uitstrekken, van dien wil uitdrukkelijk zou hebben doen blijken. Een onmiddellijk uitvloeisel van die rechterlijke beslissing was vermoedelijk het Gouvernementsbesluit van 24 September 1883 No. 3 (Bijblad No. 4039), waarbij o. a. werd bepaald, dat voor taan tot het opleggen van vergoedingen aan landsdienaren bij administratieve beslissingen niet zou worden overgegaan, zon der vooraf van den betrokkene eene verklaring te hebben ont vangen: dat hij zich aan die beslissing onderwerpt en van een beroep op den rechter afziet. Intusschen werd al meer en meer de noodzakelijkheid inge zien om deze aangelegenheid bij de wet afdoende te regelen. De uitspraak van den raad van Justitie te Batavia had helder in het licht gesteld, in welk eene ongunstige positie de staat in zuIk een geval verkeerde, ongunstiger zelfs dan de privaat persoon, die schuldeischer zijnde van een ander, zonder nog de hulp van de rechterlijke macht in te roepen voor de invordering zijner pretensiën van den rechter verlof kan bekomen om op de roerende goederen van den schuldenaar, die zijn goederen gaat verduisteren, conservatoir beslag te leggen. Een rechtsmiddel dat de staat tegenover comptabelen miste, omdat niet de rechter, maar alleen de Algemeene Rekenkamer bevoegd was in comp tabele zaken vonnis te vellen. Raadplegen we thans verder de stukken welke gewisseld wer den, alvorens artikel 90, zooals het thans luidt, in de Compta biliteitswet werd opgenomen. Met de „Memorie van Toelichting" maakten we reeds kennis, terwijl het „Voorloopig Verslag" van 19 April 1893 omtrent ar tikel 90 o.a. het volgende te lezen geeft: „In de toelichting staat verder, dat van de in het nieuwe „artikel bedoelde besluiten beroep moest openstaan op de Re kenkamer. Men zou gaarne vernemen op grond van welke be maling dergelijk beroep zal kunnen worden ingesteld.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1906 | | pagina 309