304 hoewel daarin tal van bepalingen voorkomen, zoo geheel van huishoudelijken aard, dat de vaststelling daarvan door den Com mandant van het Leger aangewezen zoude zijn. In de laatste jaren onthoudt de Regeering zich dan ook van alles, wat met de inwendige regeling van den administratieven dienst van het Dep. van Oorlog in verband staat en wordt het aan den Legercommandant overgelaten om in de administratieve instructiën zoodanige wijzigingen aan te brengen, welke noodig mochten blijken, met inachtneming natuurlijk van de van hoo- gerhand uitgevaardigde algemeene en bijzondere voorschriften. Zoo werd, o. a. bij artikel twee van het Gouv. besluit van 8 April 1898 No. 30 en bij G. B. van 24 April 1900 No. 17, de Legercommandant gemachtigd om in de betrekkelijke gedeelten van het administratiereglement die wijzigingen aan te brengen, welke, in verband met de door de Regeering bij diezelfde be sluiten genomen principieele beslissingen, noodig mochten zijn. Ook werd bij G. B. van 15 Nov. 1900 No. 1 den Legercom mandant eene zoodanige bevoegdheid verleend ten aanzien van de Regelen voor het beheer van het materieel bij het D. van O. en zulks binnen de grenzen, in dat besluit aangegeven. Een der oudste voorschriften, op de militaire comptabiliteit be trekking hebbende, is voorzeker „de instructie voor de onder inspecteurs der militaire administratie", opgenomen in Stbld. 1833 No. 46. Hoewel de meeste bepalingen dezer instructie geacht moeten worden hunne kracht te hebben verloren en zoowel door de sedert tot stand gekomen comptabiliteitswet, als door de voor schriften tot hare uitvoering, geene toepassing meer vinden, is deze instructie nimmer uitdrukkelijk buiten werking gesteld. Bepaald noodig is dit trouwens niet. Zoodra de inhoud van eene bepaling niet gelijktijdig bestaanbaar is met latere voorschrif ten van dezelfde of wel van een hoogere autoriteit dan die haar in het leven riep, verliest zij stilzwijgend hare verbindende kracht. Het is daarom alleen voor de merkwaardigheid, dat we mel ding maken van de artikelen 15 t/m 17 dezer instructie, waar bij aan de onderinspecteurs de bevoegdheid werd verleend om hij ontdekking van „grove abuizen of malversatiën" voorloopige maatregelen te nemen ter verzekering van 's lands belangen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1906 | | pagina 316