308
In hoeverre is nu de inhoud van artikel 104 der Regelen enz.
in overeenstemming met artikel 90 der comptabiliteitswet?
Bij het lezen van de memorie van toelichting van 2 Septem
ber 1892 rijst twijfel of de minister wel de bedoeling heeft ge
had beheerders van magazijnen, ook voor tekorten in het on
der hunne hoede gestelde materieel, de voorloopige vergoeding
te doen opleggen.
Er is toch in de toelichting op artikel 90 uitsluitend sprake
van een te kort in kas en van verduisterde gelden.
De redactie van artikel 90, zooals het in de wet is opgeno
men, laat echter geen plaats voor eenigen twijfel dienaangaande.
De voorloopige vergoeding kan volgens dit artikel aan „comp
tabelen" worden opgelegd.
Wie „comptabel" zijn, zegt de le alinea van artikel 85 dei-
comptabiliteitswet, luidende
„Behoudens het bepaalde bij artikel 75 zijn de personen en
„administration, van landswege belast met het ontvangen, bewa-
„ren, betalen of afleveren van gelden en geldswaarden en van
„het bij artikel 62 bedoelde materieel, comptabel, en als zooda
nig verplicht aan de betrokken Algemeene Rekenkamer reke
ning af te leggen van het door hen gevoerd beheer."
Beheerders van magazijnen vallen als comptabelen onder arti
kel 90 van de comptabiliteitswet en aan hen kan dus, ter ver
zekering van 's lands belangen, ook voor een te min bevinding
van materieel, voorloopig de vergoeding worden opgelegd.
Dat deze opvatting de juiste is, blijkt ten overvloede nog uit
artikel zes van het Gouv. Besl. van 18 Maart 1901 No. 21 (Bij
blad 5574), waar sprake is van het opleggen van voorloopige
vergoeding aan comptabelen ter verzekering van 's lands belan
gen, bij voldoende gebleken te kort in eenig comptabel beheer.
De bedoeling is duidelijk, er moet een te kort zijn, hetzij in
geld of goed, op zoodanige wijze geconstateerd, dat geen twijfel
omtrent het bestaan er van mogelijk is, terwijl bovendien's lands
belang moet eischen, dat tot het opleggen van voorloopige ver
goeding wordt overgegaan.
Artikel 104 van de Regelen voor het materieel beheer schrijft
voor, dat bij het constateeren van het te kort rekening moet
worden gehouden met het bepaalde in de artikelen 311 en 319.