336
Verzet werd niet ondervonden, doch medewerking bij het zoeken naar
Ompoe ni Hoboel's schuilplaats evenmin
De toestand was van dien aard, dat half Februari het grootste deel
van het detachement naar Taroetoang terugkeerde en slechts 40 baj. te
Hoeta Madidi achterbleven. Ondanks de gemaakte patrouilles bleef Om-
poe ni Hoboel weg, totdat de Resident in dat bivak kwam tot inlijving
van ettelijke ten Z. W. van het Toba-meer gelegen landschappen. Den
5en April onderwierp meergenoemd hoofd zich en den lüen d. a. v.
rukte het detachement in.
Van even vreedzamen aard waren de militaire aanrakingen met de
Mentaweiers. Om verschillende redenen, o. a. wegens de klachten van
Maleische handelaars tegen die eilandb ewoners en omgekeerd ingebracht,
werd het noodig geacht 24 Februari 1905 een afdeeling van 50 baj. onder
een officier naar de Mentawei-groe p te zenden, voorloopig eerst naar het
grootste eiland, Siberoet, alwaar verschillende stroomgebieden werden
bezocht, waardoor de kennis van dat eiland belangrijk toenam. Latei-
werd het detachement tot op de helft teruggebracht, terwijl van half
Augustus tot begin November ook nog Sipora werd bez ocht, bet tweede
groote eiland der groep, van N. af gerekend. Nadat van 1926 Nov.
Siberoet nog eens aangedaan was, werden deze tochten gestaakt.
In verband met een opstootje in het landschap M. Soengei Lolo VII
Kota Kampar, bezochten een paar brigades marechaussee uit Padang Pan-
djang in Mei en Juni dat landschap, waarbij niets bijzonders voorviel.
Van meer belang uit een militair oogpunt, en vooral ook met het oog
op de inlijving van de ten \V. van het Toba-meer gelegen landstreken,
was de zending van een detachement van 75 man naar Daïri, met op
dracht den radja van Batoe-Batoe en den priestervorst Si Singa Manga
radja te vervolgen.
Den 6en September uit Taroetoeng vertrokken, werd den 14en d. a. v.
Pea Radja, in Daïri, bereikt, doch, aangezien Singa Managradja in de buurt
van Samosir (het schiereiland in het Toba-meer) werd gemeld, in de rich
ting van de landengte van dat schiereiland doorgerukt.
Het buitmaken van paarden en karbouwen, toebehoorende aan Singa
Mangaradja, in de buurt van Perboeloehan, duidt wel er op dat genoemd
hoofd daar geweest moest zijn, doch het bleek, dat hij naar de Siëm-
siëm-landen was getrokken, zoodat de patrouille ook daarheen ging. Wer
kelijk werd in die streken een schuilplaats van S. M. aangetroffen en
vernield, waarbij eenige geweren en een lilla werden buitgemaakt.
De nabijheid van S. M. uitte zich ook in lichte beschietingen van het
bivak te Pea Radja en der van daar uitrukkende patrouilles. De splitsing
van S. M.'s bende in groepjes van 4 man bemoeilijkte natuurlijk het
verkrijgen van beslissende resultatentoch heeft het optreden van de