374 -
Een der beste aanvoerders, de tacticus, Sir Jan Hamilton, die
bij Elandslaagte en Doornkop zijn troep in de vijandelijke stel
lingen bracht, zegt hieromtrent: „m.i. zullen de troepen bij den
stormaanval steeds vuren, welke bepalingen ook gemaakt mo
gen zijn. Niets zal hen dat beletten en men doet daarom goed
hiermede rekening te houden; het grootste gevaar blijft, dat de
troep zich neerwerpt in plaats van in beweging te blijven werpt
de troep zich bij den stormaanval neer, dan staat hij slechts op
om terug te gaan".
Omtrent de artillerie zegt de schrijver o. a., dat het gebruik
van zwaar geschut van nut kan zijn om de veldbatterijen het
voorwaarts gaan mogelijk te maken tot op de afstanden, waarop
het vuur uitwerking krijgt. Voor den aanval is hoofdzakelijk
krombaan- voor de verdediging vlakbaangeschut noodig.
Een afzonderlijke artillerievoorbereiding en een zich op zich
zelf afspelend infanteriegevecht zijn af te keuren; ze moeten
samengaan. Het voorwaarts gaan van de infanterie moet den
verdediger dwingen zijn stellingen te bezetten en doelen voor
de G.K. te vormen.
Beslist noodig is het, dat de artillerie zoolang mogelijk over
de tot den stormaanval voorwaarts gaande infanterie heen schiet;
meermalen is het gebeurd, dat G.K. dicht bij of zelfs onder de
voorwaarts gaande tirailleurs sprongen. Bij Bergendal (28 Augus
tus 1900) vielen de laatste granaten, 45 M. voor de stormende
infanterie in de vijandelijke loopgraven.
Omtrent de cavalerie het volgende:
Eene verkenning kan men slechts verijdelen door een krachtig
offensief optreden.
De Engelsche cavalerie voldeed, behoudens enkele uitzonde
ringen, niet aan de gestelde eischendit is grootendeels te wijten
aan de wijze van opleiding en gebrekkig paardenmateriaal.
Ten slotte nog dit.
De veldtocht der Engelschen doet vóór alles zien „die Ueber-
legenheit der operativen Offensive über die an die scholle kle-
bende Verteidigung"
Duidelijk is het nut gebleken van een goed opgeleide, talrijke
cavalerie voor de verkenning, het gevecht en de vervolging.