387
Moet hij standhouden, dan bestemme hij een paar man voor
ondersteuningstroep, ten einde altijd nog iets in de hand te
hebben. Hij oefene af en toe de manschappen in het vlug in
nemen van de stellingen.
P. 119 3e alinea zegt, dat de veldwachtconnnandant de man
schappen den toestand toelicht; de theorie over hunne verplich
tingen wordt niet meer genoemd.
De visiteerpatrouilles, wier sterkte ook niet meer gemeld wordt,
doen goed zich overdag niet aan de voorzijde van de posten
te vertoonen, dit geeft kans dat de vijand daardoor den stand
der posten kan bepalen, wat vermeden moet worden; ditzelfde
geldt voor de aflosingen. (p. 121 slotzin).
's Nachts is het wenschelijk sluippatrouilles kort voor den
postenketen langs te laten loopen.
De sterkte van sluippatrouilles wordt niet genoemd; drie man,
waarvan een commandant, is veelal genoeg.
Zij hebben de kwartiermuts op en nemen alleen het geweer
mede, desnoods een paar patronen in den zak.
De posten moeten vooral gedekt worden opgesteld en zich
ook nooit bloot geven. Dit laatste gebeurt juist wel, als ze gaan
vuren, zooals p. 121 5e alinea aangeeft.
Een post moet nooit vuren, dan tot zelfverdediging of tot
alarmeering.
De sluippatrouilles vuren in beginsel ook niet (p. 122 4e alinea);
slechts tot zelfverdediging, tot alarmeering of bij een oprukken
des vijands om de veldwacht aan te vallen. Elk niet noodzake
lijk schot geeft onnoodig onrust bij de veldwachten.
Kenmerkend komt hierin uit het verschil tusschen de door-
zoekingspatrouille van den marschveiligheidsdienst en de sluip-
patrouille bij den voorpostendienst.
De eerste marcheert steeds door, laat zich door niets ophouden,
zij schiet op alles wat haar hindert of hinderen kan, evenals
een hond alles aanblaft. De laatste daarentegen sluipt als een
kat door 't terrein, springt van waarnemingspunt tot waarne-
mingspunt, steeds vervuld van het beginsel „zien, zonder ge
zien te worden."
Ontmoet zij eene vijandelijke patrouille, dan schiet ze niet,
maar tracht haar te besluipen en valt dan aan.