413
sterkte dan te voren. Thans (begin 1906) vindt men in deze onderafdee-
ling de volgende posten: Panton Leubeue, 1 compagnie met een det. te
Lhoc Soekon (t. v. bezet door 1 compagnie 12e Bataljon); Lhö* Seumawè
1 det. met det. te Boeloh Blang Ara; Leubo met 6 brigs marSamalanga
met 1 compagnie, waarvan det. te Bireuën, Teupin Blang Mané en Moeë
Goelé. De hier genoemde infanterie-afdeelingen behooren tot het le
garnizoens-bataljon (le Gr. B.).
Westwaarts van het vrij rustige Samalanga ligt het landschap Meureu-
doë, dat onder Pidië behoort. Nadat T. Bén Peukan, de roerige, zich
gemeld had, trad hier een vrij rustige toestand in, alleen verstoord door
eenige moorden op hoofden of andere ons goed gezinde personen; even
wel werd het Zuidelijk heuvelterrein ook wel gebruikt als plaats van
samenkomst tusschen Pidië-sche en Samalanga-(Toenong-)sche benden,
terwijl het Westelijk gelegen Panté Radja nog altijd woelig bleef. Een
bezetting van 1 compagnie van het 14e Bataljon acht men er nog voort
durend noodig.
Ook te Loeëng Poetoe, gelegen in het Oostelijk deel der Pidië-vallei, is
een compagnie in garnizoen, doch deze compagnie geeft ongeveer 3/8 van
haar sterkte als bezetting van Tangsé af, waar bovendien 3 brigades mar.
van de 3e div. gelegerd zijn.
Loeëng Poetoe met Beureunoeën samen (meer West gelegen, aan de
Kr. Ië Leubeuë) heeft voornamelijk tot taak: bescherming van de spoor
baan tegen de aanslagen van beruchte baanopbrekers als Pang Sanèh en
Nja* Moeda, waartoe een deel der compagnie op spoorweg-rijwielen bereden
gemaakt en met karabijnen bewapend was. Vooral deze laatste beschikte
over een goed gewapende bende, die meestal bet Oostelijk deel der Pidië-
vallei met aangrenzend heuvelterrein onveilig maakte, terwijl eerstge
noemde meer in het Gloempang Pajongsche optrad. Nja* Moeda is in
April gesneuveld, zijn bende schijnt verloopen te zijn, doch lang Saneh
doet zich nog altijd gelden, hoeveel slagen hem ook reeds toegebracht
werden.
Ter bestrijding van Tg. Tjot Tjitjém's benden ligt te Lam Meulo een
compagnie bezetting, even ver van de Keumala- als de Troeséb-streek
af (ond. Z. W. en Z. O. hoek van Pidië), waar zich die vijanden nog at
vaak vertoonden. Tangsé, het verzamelpunt, de voorraadschuur en rust
plaats van vijandige elementen moest natuurlijk ook bezet worden, doch
nu werd door die onverzoenlijken het minder bereikbare Geumpang (Z.
O. van Tangsé,) voor genoemde doeleinden gekozen. Herhaaldelijk wer
den, zoowel van Pidië als van de Westkust (meest Koeala Beë) uit, toch
ten naar Geumpang gemaakt door de marechaussee, doch begrijpelijk is
het, dat al had men nu en dan ook zelfs vrij belangrijk succes door
het opvatten of onschadelijk maken van bekende oelema's of hoofden en