419 De toestanden in liet Singkelsche werden door den toenmaligen bestuur der der Gajo- en Alaslanden, onder wien Siugkel tijdelijk was gep'aatst bevredigend bevonden, niettegenstaande de Radja van Batoe-batoe nog steeds vijandig gezind bleef. Omtrent de Pak-paklanden berichtte genoemd bestuurder, dat de po litieke toestand het gunstigst was in de Kepas- en Pegaganstreek, doch dat hij ook in de Sëm-sëm en Kelasan gebieden bevredigend genoemd kon worden. De voornaamste onruststoker in deze landschappen is de zoo genaamde priestervorst Si Singa Mangaradja. Een korten tijd schijnen laatstgenoemd hoofd en Radja Batoe-batoe samengewerkt en getracht te hebben in de Kepas- en Sëm-sëmlanden de bevolking tot verzet op te stoken, doch een bezoek aan die streken door een marechaussee-patrouille was voldoende om rust en orde zoo die al verbroken mochten zijn geweest te herstellen. Radja Batoe-batoe's bende verliep geheel, doch Si Singa Mangaradja wist nog 60 geweer- dragenden bijeen te houden, waarmede een uit Roendéng de nieuwe standplaats van do troepenmacht, na opheffing van het bivak Moeara Batoe-batoe uitgerukte marechaussee-colonne eind Juli en begin Augustus aanraking kreeg. In September meldde zich Radja Batoe-batoe, zoodat in de eigenlijke onderafd. Singkel de partij van verzet ophield te bestaan. Meer en meer bleek echter, dat de Oostelijke Pak-paklanden van uit Roendéng minder gemakkelijk onder handen genomen konden worden; zooals reeds onder Tapanoeli werd medegedeeld, kwam een detachement uit Taroetoeng in die streken, en werd aan den commandant daarvan opgedragen Si Singa Mangaradja te vervolgen en de Pak-paklanden onder ons gezag te brengen, voor zoover zulks nog noodig was. Thans zijn te Roendéng nog vier brigades marechaussee van de 4e div. benevens een infanterie-detachemcnt gelegerd, welke laatste afdeeling een onderdeel vormt van de bezetting van den post Singkel, die op het punt staat opgeheven te worden. Yoor een richtig beheer der Atjeh-aangelegenheden wordt het ook nood zakelijk geacht Temiang, aan de Oostkust, bij het gewest Atjeh aan te trekken, en heeft, in afwachting van een eindbeslissing in deze, de Gouverneur de beschikking gekregen over de te Koeala Simpang gelegerde compagnie van het garnizoens-bataljon van Sumatra's Oostkust, welke een ruim aan deel neemt in het afpatrouilleeren van de noordelijke gajö-sche onderhoo- righeden en overigens medewerkt aan het approviandeeren van de be zetting in de Gajö-Loeös, welke ook bij gedeelten door die compagnie wordt afgelost. Ter Oostkust zal dan ook de benedenloop der in de Gajölanden ont springende rivieren onder Atjehsch bestuur komen, en daar een afgerond gebied gevormd worden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1906 | | pagina 431