464
Het is eene geliefkoosde bewering, dat in onze veelal bedekte
terreinen eène groote dracht onnoodig is, dat groote gevechts
afstanden door het gebrek aan uitzicht niet zullen voorkomen.
Dit gaat niet op in heuvel- of bergterrein en eerst recht niet
als de toegang tot het heuvelland aan een uit de vlakte ko
menden aanvaller ontzegd moet worden. Yan af de Tjot Tja
Go en de Boekit Seboen in Groot-Atjeh, van af de Hang Roe in
Samalangan, van af de kloof bij Banjoe Biroe heeft men een haast
onbegrensd uitzicht; ook in het bergland vindt men talrijke
punten, vanwaar men uitzicht heeft. Juist het bedekte terrein,
dat de beide vechtende infanterieliniën aan het oog van den daar
dicht achterstaand en vuurleider zou onttrekken, dwingt tot het
kiezen van zeer hoog gelegen stellingen, onverschillig of ze veraf
dan wel dichtbij liggen en als ook deze geen uitzicht verleenen
op de strijders, dan kan het nog zijn, dat de artillerie nut kan
doen door, middels vuur op groote afstanden, den opmarsch des
vijands te vertragen. In stellingen tot afsluiting van den weg
over de Poentjak kan de artillerie dikwerf stukken van den weg
die op 5 a 6 K.M. van haar af liggen, onder vuur nemen. Ook
in de vlakte kan in eenigszins groote verhoudingen de aanval
lende artillerie soms niet dichter dan 5 a 7 K.M. naderen, b.v.
bij den aanval van uit Tjilintjing op eene ongeveer Oost-West loo-
pende stelling bij Tjakoeng. En dan wil elk artillerie-reglement
nog, dat de vijandelijke infanterie zooveel mogelijk écharpeerend
beschoten wordt. Buitendien zal iedereen, die niet het onzalige
idee heeft, dat wij den oorlog taktisch defensief moeten voeren,
wel toegeven, dat het niet vooruit te berekenen is, waar het
gevecht geleverd zal worden, en dat het daarom gewenscht is
op alle mogelijke gebeurlijkheden gewapend te zijn. Laten we
toch vooral niet halstarrig doctrinair zijn; als we eenmaal heb
ben vastgesteld, dat iets zoo en zoo gebruikt moet worden, laten
we dan toch, indien mogelijk, een achterdeurtje open houden
om ook op andere wijze te werk te kunnen gaan, indien de
oorlogspraktijk nader uitwijst, dat we verkeerde regels had
den opgesteld. Der krieg ist ein wahres Chamaleon, heeft
Clausewitz gezegd; het is niet te berekenen in welke ge
daante hij zich aan ons zal vertoonen. Daarom, dat er bij
de constructie van affuiten, richtmiddelen en bij het maken